Direct naar artikelinhoud

'Een seingever interesseert me meer dan een renner'

In 'De seingever' graait Ann De Craemer in de annalen van het Vlaamse wielerleven. Niet om de mythes aan te dikken, maar om een amper heroïsch bestaan uit de vergetelheid te tillen. 'De seingever staat symbool voor het kleine in de koers.'

Seingevers zijn de voetnoten van de wielrennerij. Ze vormen een uitstervend ras, nochtans o zo noodzakelijk om het parcours in de juiste plooi te leggen. Vaak zijn het grijze meneertjes in stofjas, die hun tricolore armband en signaalpaaltje koesteren als olympische medailles. Maar wie merkt hen op wanneer de renners voorbij-ijlen en zij op een kruispunt staan te molenwieken? Ann De Craemer houdt ze allang in de smiezen. In haar 'vertelling' De seingever rehabiliteert ze het leven van zo'n oude knakker aan de zijlijn. "Een seingever is een randfiguur, maar hij is zoveel interessanter dan de zoveelste renner die als held wordt opgevoerd", zegt De Craemer. "Het zijn bijna standbeelden, stille waters met diepe gronden."

In haar geboortestad Tielt tekende ze het tragische verhaal op van een man die telkens weer zijn grootse wielerdromen door de vingers ziet glippen. Op zijn oude dag legt hij zijn ziel in een baantje als seingever bij plaatselijke koersen. De Craemer lardeert haar boek met epische hoofdstukken uit de Vlaamse wielergeschiedenis, waarbij ze rijkelijk teruggrijpt naar de journalistieke exploten van Ronde van Vlaanderen-stichter Karel Van Wijnendaele. Zo wordt De seingever een boek dat weifelt tussen roman, journalistiek en non-fictie. "De eerste versie van dit boek was wel degelijk een roman. Toch voelde het niet als de meest geschikte vorm om mijn verhaal kwijt te kunnen. Uiteindelijk vind ik de opdeling in literaire genres te eng, dat loopt bij mij voortdurend in elkaar over. Her en der wilde ik de waarheid naar mijn hand zetten én een persoonlijke toets aanbrengen. In mijn debuut Vurige tong was dat ook al het geval."

Het embryo van De seingever lag trouwens in de journalistiek. De Craemer was van plan reportages te schrijven over 'oud Vlaanderen', waarin ze verdwenen beroepen en folklore een ereplaats wou geven. Maar 'de seingever' drong zich aan haar pen op. "Zijn verhaal is weinig heroïsch", bekent De Craemer. "Toch vertelt het veel over een verdwenen tijdperk. Boeken over wielrennen zoomen meestal in op de grote spotlights en de triomfators. De seingever fungeert net als symbool van het kleine in de koers. Op de site van de Belgische Wielrijdersbond prijken wanhopige oproepen om nieuwe seingevers te ronselen, omdat ze er nauwelijks nog vinden."

Kleine gebaren

"Het is een vast stramien", zegt De Craemer, zelf ook een fervent fietster. "Seingevers zijn meestal van eenvoudige komaf. En in hun jeugd willen ze ook beroepswielrenner worden en op het podium staan pronken met een bloementuil. Ze schieten te kort en stellen zich tevreden met een bijrol. Ook bij mijn personage is dat het geval: aangevuurd door de successen van Briek Schotte en Stan Ockers begint hij zelf te koersen. Zonder veel succes. Vervolgens draagt hij zijn verwachtingen over op zijn zoon, die een veelbelovend coureur lijkt. Aan het eind van zijn leven kan de seingever zijn verloren dromen ietwat compenseren door met zo'n bordje te staan zwaaien. Kleine, onopvallende gebaren."

De Craemer ziet ook een zekere 'naturalistische' gedoemdheid bij haar personage: "Het heeft iets kritiekloos, wéér teruggrijpen naar de koers, net datgene waardoor hij in het leven zoveel verloren heeft. Hij wil deel blijven uitmaken van dat wielercircus. Mensen kunnen moeilijk een streep trekken onder hun verleden."

Veel plaats wordt in De seingever ingeruimd voor citaten uit de lyrische geschriften van Karel Van Wijnendaele, die destijds in Sportwereld de Vlaamse wielerexploten dik in de verf zette. De Craemer: "Van Wijnendaele was zowel een gemankeerde schrijver als een gerateerde coureur. Hij keek op naar de provincialistische Vlaamse auteurs van zijn tijd en sloot vriendschap met Stijn Streuvels. Daarom poogde hij in zijn artikels literatuur te bedrijven. In de wielerjournalistiek van toen stak het allemaal niet zo nauw. Bovendien smulden zijn lezers ervan en konden weinigen zijn relaas controleren. Zou je zelf ook niet in de verleiding komen om de werkelijkheid wat spannender te maken? Ik wel. Het hoort kennelijk bij het genre, VRT-commentator Michel Wuyts overdrijft ook graag."

Toch huivert De Craemer van de koekendozenromantiek van de koers. "Ik kan niet langer gepassioneerd zijn door het wielrennen. Omdat er te veel foute dingen gebeuren. De dopingschandalen blijven zich aan elkaar rijgen en je moet toekijken hoe tijdens de Tour de France Chris Froome door zijn ploegleiding wordt teruggefloten. Is wat je ziet dan de werkelijkheid? Ik blijf wél gefascineerd. Omdat koers een oermythe is. Het is de meest verhalende sport, met een begin, een midden en een einde, terwijl voetbal veeleer een spelletje is. De Ronde van Frankrijk doet denken aan de mythe van Sisyphus: iedere dag de berg op, bijna sterven en toch de volgende dag weer beginnen. Misschien maakt de doping het voor de modale kijker nog spannender en sappiger. Want zelfs vijf jaar na dato kan de uitslag nog veranderen, kijk naar wat nu gebeurt met Armstrong. Wielrennen wordt een boek met een immer open einde."

Niettemin toont De seingever aan hoezeer de wielrennerij leeft bij de gratie van het heldendom. "Elke generatie heeft nood aan nieuwe renners om op een piëdestal te zetten. Vandaar dat ook de mythe van de flandrien zo wordt aangezwengeld", betoogt De Craemer. "Als de ene renner doodgaat of van zijn voetstuk valt, wisselen de mensen hun adoratie blindelings in voor de volgende. Koers is op die manier een nieuw soort religie: naar de koers kijken op zondag als substituut om naar de mis te gaan. Ziedaar de parallel met Vurige tong. En ja, de kerk valt net als de wielrennerij regelmatig van haar voetstuk. Toch zal zij niet verdwijnen."

In haar vorige boek rekende De Craemer op heftige wijze af met haar katholieke geloof. Nu klinkt er meer mededogen voor haar personages door. Toch cirkelt de handeling opnieuw rond haar geboortedorp Tielt. Dreigt De Craemer niet met het etiket van heimatschrijver opgezadeld te raken? "Dit boek betekent mijn afscheid aan Tielt", zegt ze resoluut. "Ik zal niet meer over de heimat schrijven. Toch heb ik geen moeite met die term, die vaak een vieze bijklank heeft. Ik weet wel dat mijn generatie schrijvers zich liever profileert als lieden van de stad en de wereld, maar voor mij is de hele wereld ook aanwezig in een dorp." Hoewel: De Craemer geeft toe dat ze soms schizofrene gevoelens koestert over de spanning tussen platteland en stad. "Ik heb in Brussel gewoond, maar ben holderdebolder weer naar Tielt getrokken. Het is hier vertrouwd en herkenbaar, iedereen kent mij en ik ken iedereen. Tegelijk snak ik soms naar impulsen van de grootstad. Er gaat geen week voorbij of ik denk eraan om naar Gent te verhuizen. En weet je, mijn favoriete schrijvers zijn, op Gerard Walschap na, geen Vlamingen. Ze heten Saul Bellow en Philip Roth. Amerikanen die voortdurend over de grootstad schrijven, ja."