Direct naar artikelinhoud

Karel De Gucht Verdrag tegen namaak zal niet tot internetcensuur leiden

Karel De Gucht is Europees commissaris voor Handel.

Onlangs besliste de Europese Commissie het Europese Hof van Justitie te vragen of de Anti-Counterfeiting Trade Agreement of ACTA op welke manier dan ook zou botsen met de fundamentele Europese principes en de bescherming van de mensenrechten.

Die beslissing is te zien als een poging om het debat over ACTA, dat uit de hand dreigt te lopen zowel in de virtuele als in de politieke wereld, weer met beide voeten op de grond te krijgen.

Niet dat er geen goede redenen zijn waarom dat debat zo hoog oploopt. Ik deel zelfs de bekommernis voor de vrijheid op het internet en verwelkom het mondige activisme dat elke potentiële bedreiging ervan in vraag stelt.

Maar de realiteit wil dat ACTA zeer weinig te zien heeft met een aantal van de beschuldigingen die het ten laste gelegd wordt. Sommige acties, zoals de cyberaanvallen tegen parlementaire websites, schieten hun doel voorbij. Sommige aantijgingen raken kant noch wal.

Want wat u daar ook over gelezen of gehoord mag hebben: ACTA zal niet tot internetcensuur leiden. Het geeft geen vrijgeleide om individuele e-mails of blogs te monitoren. Het zal geen politietaken uitbesteden aan private internetproviders. Het zal de verkoop van legale generische medicijnen niet inperken. Het geeft geen machtiging aan douaneambtenaren om laptops of MP3-spelers te controleren.

Ik kan het moeilijk nog duidelijker stellen en heb ook zelf geen juridische twijfels: dit akkoord ondergraaft op geen enkele manier de fundamentele vrijheden zoals ze door de Europese verdragen gegarandeerd worden.

Opstekers

Daarnaast is wat er wél in het akkoord staat meer dan een debat waard: de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in onze maatschappij en het belang ervan voor onze economie.

ACTA is niet meer of minder dan een akkoord dat onder de dertien betrokken partijen internationale normen creëert voor het afdwingen van intellectuele eigendomsrechten op een manier die nu reeds in het Europese recht ingeschreven is.

Met de jaren hebben we in Europa een uitgebreid systeem van bescherming van intellectuele eigendomsrechten opgebouwd - onze enige grondstof, zoals het cliché luidt. We hebben de rechten omlijnd die beschermd kunnen worden en de manier waarop we ze doen toepassen. Maar ook hebben we garanties ingebouwd voor het recht op vrije meningsuiting en vrije toegang tot informatie, voor gegevensbescherming, enzovoort.

ACTA is een manier om de voordelen van een dergelijk systeem uit te breiden buiten onze grenzen. Het is een kleine maar belangrijke stap in de strijd tegen de internationale namaakindustrie en grootscheepse piraterij - een industrie waarvan de schade geschat wordt rond 250 miljard dollar per jaar.

Het is een handhavingsverdrag, wat betekent dat het niet gaat over welke rechten al dan niet bestaan, wat legaal is en wat niet, maar het legt procedures vast om dergelijke rechten te beschermen. Het omhelst burgerlijke, criminele en grenshandhaving, enkele basisprincipes voor bescherming op het internet en internationale samenwerking.

Een van de opstekers voor de EU in deze onderhandelingen is dat we erin slaagden ACTA nauw te doen aansluiten op het Europese systeem, en verschillende lidstaten hebben al verduidelijkt dat het in werking treden van het verdrag hen niet zou dwingen hun bestaande wetgeving aan te passen.

Is dat niet juist wat mensen altijd verwachten van het Europese beleid: dat we de lat hoger leggen en het dan internationaal afdwingen en exporteren?

Veel bedrijfsleiders denken er in elk geval wel zo over. Zij waren er snel bij om aan te stippen dat de procedures die ACTA vastlegt om op te treden tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten zouden gelden voor landen die samen voor 50 procent van de wereldhandel zorgen, met positief gevolg voor hun groeikansen, de winst die ze maken en de jobs die ze bieden.

Dit zou allemaal kristalhelder moeten zijn voor iedereen die de tekst van het akkoord grondig leest.

Maar laat mij daar toch een persoonlijke opmerking aan toevoegen: ik ben advocaat van opleiding, liberaal van overtuiging en heb een flink deel van mijn politieke carrière gestreden voor mensenrechten en individuele vrijheden.

Als relatief jong lid van het Europees Parlement was ik een van de medeauteurs van het Spinelli-rapport, waarin ik de eerste oplijsting van mensenrechten samenstelde, die in 1989 de basis vormde van de Verklaring van de Fundamentele Rechten en Vrijheden van het Europees Parlement. Een akkoord onderhandelen dat die rechten fundamenteel zou ondergraven, zou tegen mijn natuur ingaan.

Democratisch proces

Het zou bovendien onmogelijk zijn, aangezien ik die onderhandelingen telkens op een zo open en inclusief mogelijke manier benaderd heb. De Europese lidstaten maakten deel uit van de onderhandelingen en werden tijdens het proces geïnformeerd. We werkten telkens in tandem met het Europees Parlement; zo was het bijvoorbeeld de Europese Commissie die de ACTA-partners opgeroepen en overtuigd heeft in april 2010 ontwerpteksten publiek te maken.

De volledige en definitieve tekst is intussen meer dan een jaar beschikbaar. De bal ligt nu in het kamp van de lidstaten en het Europees Parlement, die erover moeten stemmen. Om dat democratische proces niet nog meer stokken in de wielen te steken, scheiden we het best eerst de feiten van de fictie, laten we het Europees Hof gegrond advies geven, en hopelijk missen we daarna deze kans niet om in de internationale strijd tegen inbreuken op de intellec- tuele eigendom een stap verder te zetten.