100 jaar geleden: Belgische onderhandelaars op vredesconferentie in Parijs roepen koning Albert I ter hulp
Begin april 1919 gaat koning Albert I onverwacht naar Parijs. De Belgische onderhandelaars op de grote vredesconferentie in de Franse hoofdstad vinden weinig begrip voor hun eisen, zij hopen dat de koning meer gewicht in de schaal zal leggen.
Op 1 april 1919 stond koning Albert I van België even in het internationaal nieuws – en niet voor de grap.
Die ochtend stapte de koning in zijn tweezittersvliegtuig op het vliegveld van Evere en steeg hij op richting Parijs. Het vliegtuig werd bestuurd door zijn trouwe piloot, luitenant Jean Stampe (diezelfde Stampe zou later de Belgische vliegtuigfabriek Stampe & Vertongen oprichten).
Op het vliegveld van Le Bourget bij Parijs werd hij opgewacht door de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans. Nadat hij zijn vliegkledij had uitgetrokken, stapte de koning in de wagen van Hymans, die hem naar een hotel in het naburige Versailles bracht.
De komst van Albert was een verrassing. De koning was immers van plan geweest die dag naar Londen te vliegen. Pas in de ochtend van 1 april kreeg Stampe de opdracht om een andere koers te volgen.
Albert kwam dan ook niet voor een beleefdheidsbezoek. In Parijs vergaderde de grote vredesconferentie, die een punt moest zetten achter de Eerste Wereldoorlog. Minister Hymans, die de Belgische delegatie op de conferentie leidde, had de koning gevraagd dringend naar de Franse hoofdstad te komen.
Officieel kwam Albert om overleg te plegen met de Belgische gedelegeerden. Maar in feite wilde België door zijn aanwezigheid druk zetten achter de eisen die het stelde.
De gezaghebbende Franse krant Le Temps schreef hierover (3 april):
"Het bezoek van koning Albert wordt verklaard door de algemene indruk van malaise die België domineert, als gevolg van de wending op de besprekingen waarbij de Belgische gevolmachtigden op ernstige moeilijkheden botsen… Noch op het punt van de territoriale veiligheid, noch op het punt van de herstelbetalingen voor de geleden schade en de voor het voor de heropbouw van het land noodzakelijke financiële en economische middelen heeft België tot nu toe de zekerheid gekregen die het verwachtte na de wapenstilstand."
Dat klopte volledig. België had dan ook heel hoge eisen. Het wilde meer grondgebied, een betere beveiliging tegen het Duitse gevaar en vergoedingen voor de enorme schade die het had geleden.
De Raad van Vier
De conferentie duurde nu al bijna drie maanden, maar de Geallieerden waren het nog altijd niet eens over de vredesvoorwaarden met het verslagen Duitsland.
Om schot in de zaak te krijgen hadden de regeringsleiders van de vier grote mogendheden midden maart beslist de zaken naar zich toe te trekken. De vier, de eerste ministers Georges Clemenceau (Frankrijk), David Lloyd George (Groot-Brittannië) en Vittorio Emmanuele Orlando (Italië), plus president Woodrow Wilson (Verenigde Staten), kwamen dagelijks bijeen om zowat alle belangrijke kwesties onderling te bespreken. Vertegenwoordigers van andere landen mochten braaf één voor één hun eisen komen formuleren voor deze “Raad van Vier”, die dan uiteindelijk de knoop doorhakte.
Hymans had nog maar pas een ontmoeting gehad met de Raad van Vier, die weinig begrip toonde voor de Belgische eisen. Vooral Lloyd George stak zijn misprijzen voor het gejammer van de Belgen niet onder stoelen of banken.
Daarom riep de Belgische minister koning Albert erbij. Hij was immers tijdens de oorlog door de Geallieerde propaganda opgehemeld als de gerespecteerde “Koning-Ridder”, de “Held van de IJzer”(met als doel de Belgen toch maar aan te zetten om stand te houden). De Geallieerde leiders konden hem nu niet negeren.
Vergezeld van minister Hymans begon Albert aan een lange rij gesprekken. Op 2 april werd hij ontvangen door de Franse president Poincaré, die hem tijdens de oorlog enkele keren had opgezocht in De Panne en Loppem. Albert waardeerde hem. Poincaré deed zelf niet aan de vredesgesprekken mee, maar had wel een morele invloed. Verder waren er afzonderlijke ontmoetingen met Clemenceau en Lloyd George.
De dag daarop had Albert een ontmoeting met markies Saionji, de leider van de Japanse delegatie (Japan was ook een grote mogendheid maar hield zich wat afzijdig) en met de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour. Daarop volgden gesprekken met de Amerikanen.
Eerst Herbert Hoover, de man die in 1914 de voedselhulp aan bezet België en Noord-Frankrijk organiseerde en nu adviseur was van de Amerikaanse delegatie. Vervolgens kolonel Edward House, de topadviseur van de Amerikaanse president. En ten slotte president Wilson zelf. Op het einde van de dag volgde nog Orlando.
Telkens voerde de koning aparte gesprekken. Minister Hymans kreeg alleen achteraf te horen wat er gezegd was, maar Hymans en Albert lijken elkaar volledig te hebben vertrouwd.
Erg hoopgevend voor België verliepen die gesprekken niet. Albert vroeg onder meer steun om een betere toegang tot de zee voor Antwerpen. Daarvoor wilde België liefst Zeeuws-Vlaanderen van Nederland afnemen, dat dan in ruil misschien een stuk van Duitsland zou krijgen! Maar dit soort eisen vond weinig gehoor. Nederland was tenslotte buiten de oorlog gebleven.
De koning en zijn minister werden wel uitgenodigd om met de Raad van Vier aan tafel te zitten. Dat moest het hoogtepunt van Alberts bezoek worden. Om dat gesprek voor te bereiden, kwamen een topdiplomaat en de invloedrijke zakenman Emile Francqui in allerijl uit Brussel over.
De uitbarsting van Clemenceau
Op 4 april vond deze “top” plaats. De Grote Vier waren niet volledig. Wilson was ziek en liet zich door zijn adviseur House vervangen, terwijl Orlando pas later arriveerde.
Het overleg verliep aanvankelijk vlot. Lloyd George, die zich een paar dagen eerder nogal grof tegenover Hymans had gedragen, was nu veel inschikkelijker en noemde de Belgische eisen redelijk. Zo was er begrip voor de Belgische aanspraken op Eupen en Malmedy. Ook de eis om de toegang tot Antwerpen op de Schelde te verbeteren ondervond weinig tegenstand.
De sfeer sloeg om toen er over Luxemburg werd gepraat. België wilde zijn invloed in het Groothertogdom uitbreiden, bijvoorbeeld door een economische unie, die de eerdere tolunie met Duitsland moest vervangen. Maar de Luxemburgers leken eerder toenadering tot Frankrijk te willen.
Albert wees op de historische banden van België met Luxemburg. De Luxemburgers hadden aan de Belgische revolutie van 1830 meegedaan en zaten tot 1839 in het Belgische parlement.
Toen Lloyd George vroeg welke taal de Luxemburgers spreken, zei Clemenceau meteen “Frans”. Hymans wilde hem corrigeren, waarop Clemenceau ontplofte. Hij riep dat er 2000 Luxemburgers in het Franse leger hadden gevochten en slechts 170 in het Belgische (Albert repliceerde meteen dat er in Parijs alleen 35.000 Luxemburgers woonden, die zich gemakkelijk voor het Franse leger hadden kunnen melden, terwijl de Luxemburgers in België onder Duitse bezetting hadden verkeerd).
Clemenceau bleef razen. België, zo beweerde hij, had in Luxemburg anti-Franse propaganda gevoerd. Hij zou de Luxemburgers niet tegenhouden als ze bij Frankrijk wilden, maar hem kon het niet schelen: “Ik heb de Luxemburgers niet nodig, die 200.000 boches, die 200.000 katholieken. Neem ze, als u zin hebt. Ik hou er niet aan.”
Die uitbarsting van “de Tijger” Clemenceau maakte een einde aan het overleg. Albert begreep dat het geen zin had om verder te praten. Hij en Hymans moeten bovendien beseft hebben dat de Britten en Amerikanen het niet eens waren met de Franse aanspraken op Luxemburg .
Albert had daarop nog een gesprek met kolonel House. Hij drong nog aan dat Brussel de zetel van de toekomstige Volkenbond zou worden. De adviseur van Wilson zei echter dat de Grote Vier de voorkeur gaven aan Genève.
Toch succes
De volgende ochtend stapte Albert weer in een vliegtuig richting Brussel. Zijn komst werd als een succes beschouwd. De kranten schonken aandacht aan het onverwachte hoge bezoek. België stond wat meer op de kaart. En Wilson en Lloyd George hadden een goede indruk van Albert gekregen. Hymans’ plan had op dat punt gewerkt.
Concrete resultaten bleven uit, maar dat was wellicht niet de schuld van de Belgen. De hele conferentie leek op dat moment in een impasse. President Wilson was inderdaad ziek geworden. Hij ergerde zich aan de houding van sommige regeringen en dacht eraan om meteen naar Amerika terug te keren. In Beieren en Hongarije waren communistische revoluties uitgebroken, die voor grote onzekerheid zorgden. Er zouden nog enkele moeizame weken volgen voor er echt knopen werden doorgehakt.
Tien jaar later sprak Albert nog eens met Hymans over de woede-uitval van Clemenceau en hij kon niet nalaten te lachen. Het was voor hen duidelijk dat de Franse staatsman zich eraan gestoord had dat de populaire vorst van een klein land zijn invloed kwam aanwenden.
Volgens Poincaré zou Lloyd George op het einde van de oorlog hebben voorgesteld dat koning Albert aan de Geallieerde topconferenties zou deelnemen, maar Clemenceau zou zich daar heftig tegen hebben verzet. Clemenceau, zo beweerde Poincaré, vreesde dat hij het voorzitterschap van de conferentie aan Albert zou moeten afstaan.