Direct naar artikelinhoud

Als de dood demarreert

'Giovanni', zo heet het nieuwe toneelstuk van Johan Heldenbergh. Gebaseerd op de smart van de familie Monseré, de familie van wijlen coureur Jempi en zoon Giovanni. Vrouwen zonder mannen. Marie-Claire Monseré (68) ging kijken naar 'Giovanni' en vertelt over (on)geloof en zwarte wolken. 'Er is iets met die trui.'

Er is die foto. Die zwart-witte prent van 15 maart 1971. Jean-Pierre Monseré ligt languit op de tarmac, op een rechte weg in St.-Pieters-Lille. Het gelaat van de omstaanders verraadt onzekerheid, twijfel, ook radeloosheid. De wereldkampioen ligt op de grond. Frontaal op een stilstaande wagen gereden.

Roger De Vlaeminck kijkt in het ijle, mannen in kostuum kijken voor zich uit. Dit kan toch niet - kampioenen sterven niet. Monseré op de grond, met de regenboog om de lenden, Flandria en Mars zijn gebatikt op de stekelige, wollen stof. Een straaltje bloed sijpelt uit de neus, de linkerhand wijst naar links, vooruit. De koers kijkt niet om. Hoe akelig schoon kan een beeld zijn. Het is een piëta zonder moeder.

"Die foto, ik kan er niet naar kijken." Marie-Claire Monseré kent het beeld, maar houdt er niet van. In de woonkamer in Gits, bij Roese- lare, hangt broer Jean-Pierre overal. Er is dat hoge portret van Jempi in het donker, met een ruiker in de hand. "Hij won die dag twee koersen. Straf hé." Jempi op een kroonkurk, Jempi op een bord, Jempi aan de muur, Jempi in ge- dachten. "Kijk (wijst naar een kleurenportret), overal waar ik ga volgen die ogen me. Alsof hij nog iets wil zeggen. Maar wat? Ik zou het zo graag weten." Jean-Pierre Monseré was 22, werd wereldkampioen met nummer 22 en stierf na exact 22 kilometer in Lille. Marie-Claire: "Toeval, zou dat bestaan?"

"à propos: het gaat toch niet te zwaar zijn straks, dat toneelstuk? Drink uw koffie maar uit, vintje, we zijn weg."

Le temps fuit et sans retour

Emporte nos tendresses,

Loin de cet heureux séjour

Le temps fuit sans retour.

Uit 'Belle Nuit, ô Nuit d'Amour' in Giovanni

De rit Gits-Gent: mijmering naar rennerszweet, goesting om te koersen. Marie-Claire vertelt, want ze wil vertellen. Het doet haar deugd. Ze is opgegroeid in het Roeselare van de jaren 60. Eerst kolen en hout halen om de stove te voorzien. Om dan te koersen met broerlief. "Mijn andere zus, Anita, kon sneller rijden dan Jean-Pierre. Ze heeft hem veel losgereden op straat. Straf madamtje, ons Anita.

"Jean-Pierre: dat was mijn god. Ook die van ons vader. Hij had al twee dochters, Anita en ikzelf. Maar hij wilde een zoon. Ik ben geboren tijdens de bombardementen op Izegem. In de kliniek zei mijn vader: 'Een dochter? Dat zal een misverstand zijn.'

"Vader heeft ook gekoerst, alleen bij de liefhebbers. Hij zag liever vrouwen dan fietsen. Jean-Pierre mocht niet fietsen. Ik weet niet waarom. Hij deed het toch, in den duk. Vent toch, vent toch, ik zag dat manneke graag. Zeventig procent moest hij halen op school, om een koersfiets te krijgen. Hij haalde tweeënzeventig, kreeg een fiets en was daarna gebuisd: achtenveertig!

"'t Was een kastaar, dat zeker. Op school tekende hij wielen op het examenblad. Hij kreeg onder zijn voeten. Zijn antwoord: "Awel meneer. Ik ga het verder schoppen met mijn wielen dan gij met uw potlood. Ne kastaar."

Marie-Claire Monseré kijkt voor zich uit. Praten over haar broer, het is de leidraad van haar leven, een houvast. De deductie van het bestaan is in Roeselare de regenboogtrui en een straaltje bloed. Er zitten foto's in haar tas, er springen beelden voor de geest. De avond valt. Een mistwolk daalt als een grijzig laken over West-Vlaanderen.

"Wij dansten voor de televisie. Jean-Pierre, die won alles. En dan die interviews: 'Moi pas parler français.' We werden aanvaard, wij, de Monserés, door mensen als Eddy Merckx. Wij, dat doodgewoon gelukkige West-Vlaamse gezin. Jempi bleef winnen. Ik kreeg een zetel, gewonnen op de koers, mijn nicht kreeg oorbellen. Hij won ook drie auto's. Eindelijk. De buren waren niet meer nodig. Die moesten hem altijd brengen. En ik? Ik kon niet achteruitrijden, dus moesten we de auto eerst uit de garage duwen."

'Wereldkampioen beroepsrenners 1970', staat er op zijn doodsprentje. Daaronder: 'Zijn thuis, zijn stad'. Een kind van zijn tijd. Een puber met dromen en vooral goesting.

"Leicester, het wereldkampioenschap. Jean-Pierre mocht mee van Eddy Merckx. Hij strooide zand in de ogen. Voordien: 'Ach, ik voel me niet goed. Ik heb geen zelfvertrouwen.' Om dan tijdens de koers te springen en te winnen. Thuis zat ik met zijn zoontje Giovanni op de schoot. Tranen met tuiten van contentement. Nadien stond ons huis op z'n kop. De supporters zaten overal, tot in de slaapkamer. Het bier was op. Tafels aan de kant."

Marie-Claire babbelt niet, ze ratelt. Een dijkbreuk aan West-Vlaams patois. De taal blijft stromen en ze vindt altijd woorden. Ieder verhaal, iedere zijtak van het leven eindigt bij de naam Jean-Pierre, of Giovanni. Jempi wereldkampioen. Begin jaren zeventig worden in Roeselare veel Jempi's en Jean-Pierres geboren. Gent nadert, terwijl Marie-Claire even zwijgt. Om het dan te fluisteren. "Al dat geluk, dat klopte niet. Er hing iets in de lucht."

'Je mag niet lang leven met zoveeltalent'

Colette Belpaire in Giovanni

Op 10 september 1970 krijgt Marie-Claire telefoon. Of ze snel naar het ouderlijk huis kan komen. Vader Achiel, een ronde beer van 125 kilogram - "die vent at een gans brood in één dag" - is plots overleden. Marie-Claire: "Zijn hart zat in het vet."

Tweeënvijftig jaar. Achiel stierf op de voorlaatste trede van de trap. Nooit zal Jempi die trap nog betreden. Hij zal er er altijd overheen springen. In de nasleep van Leicester krijgen de Monserés een eerste klap. Tijd om te rouwen is er niet. Jempi moet koersen. De contracten moeten opbrengen, de regenboog moet blinken. "Jean-Pierre moest verdienen. Op donderdag viel Achiel dood. Op maandag was hij al begraven."

"Ik zeg het u: er is iets met die trui."

Een paar maanden later voltrekt de rampspoed zich in St. Pieters-Lille.

"'Als ik één druppel voel, stap ik af', vertelde hij me, voor de afreis naar die dwaze koers in Retie." Monseré moest er van zijn ploegbaas rijden. Om de nakende vete met Roger De Vlaeminck te beslechten met het oog op Milaan-Sanremo.

Twee haantjes waren het, De Vlaeminck en Monseré. Twee ex-kameraden ook. Zij tweeën bestormden de hemel, met een helm en twee wielen. Cowboys met ellebogen, die streden in een peloton met Godefroot en Merckx. Gasten die samen trainden, op de weg, en bij de bakker. De Vlaeminck in de magnifieke aflevering van Belga Sport: "'t was om te 't meest eclairs eten."

In Retie volstrekt zich de rampspoed.

Weer kreeg Marie-Claire telefoon, van de buren: "Is dat waar van Jean-Pierre?" Dan passeerde de melkboer: "Is dat waar van Jean-Pierre?" Dan bij de slagerin: "Claire, we moeten er geen doekjes om winden. Hij was op slag dood."

Marie-Claire rijdt naar Turnhout, naar het funerarium. Aan de ingang staat een minister, ze weet niet meer wie. Die gaf haar de trouw- ring van haar broer. Ze gaat binnen. Een grote lade wordt opengetrokken, met daarin Jean-Pierre. De tricolore niet omgord, maar een politiehemd om het lijf. "Je hebt hem ver- stikt", dat zei ik. Ik geloofde het accident niet."

Ze wist het, Marie-Claire: 't is die trui. Later kreeg ze een enveloppe van de onderpastoor van Retie, waar Jempi zich had omgekleed voor de koers. "Hij gaf zijn horloge en een kettinkje aan de pastoor. 'Hier, als ik er niet meer ben, stuur dat op naar mijn familie."

"Dat kun je toch niet geloven? Ik ga soms terug naar Retie en voel hem liggen op de weg, op die plek, aan dat monument. En dan die begrafenis, vijftienduizend mensen. Mijn leed gedeeld met de hele wereld. Raar is dat."

Vijf jaar later. 17 juli 1976. Zoontje Giovanni, zeven jaar, ligt op de weg, regenboogtrui om de schouders. Een straaltje bloed uit de neus. Het lijkt geen kopie, het ís een kopie. "En zeggen dat er zo'n schrik was dat hem iets zou overkomen. Echte schrik."

De Monserés breken. Hij stierf in Brugge, met Marie-Claire aan het bed. Vier kinderen lagen er te wachten op de dood. Een kind na een accident met brandend frituurvet. Een kind na een ongeval met een brommer. En dus ook Giovanni. De verpleegsters huilden. "En dan", zegt Marie-Claire stil, "dan is er iets aan min erte gebroken."

Ze zegt het nog een keer, een minuut later: "Er is iets met die trui." (stilte)

En dan: "Heb jij daar een antwoord op? Waarom is dat gebeurd? Waarom? In vijf jaar tijd: grootvader, zoon, kleinzoon, weggemaaid. Wat restte van de Monserés waren de vrouwen."

Het reikt ook verder. De rampspoed breidt zich uit. Er blijven geen mannen meer over. Niet in de eerste lijn, niet in de tweede, niet in de derde. Er zijn Achiel, Jean-Pierre en Giovanni. Maar er zijn ook nonkels, neven en kozijnen. Weg. Frontaal op een muur, of dood in de zetel.

Geef mij een mes.

Ik wil deze zwarte zieke plek

uit mijn lichaam wegsnijden.

ik heb mij langzaam recht overeind gezet

ik heb gehoord, dat ik heb gezegd

in een huiverend, donker beven:

ik erken maar één wet:

léven

allen die wegkwijnen aan een verdriet

verraden het en dat wíl ik niet

Hendrik Marsman, 'Lex barbarorum', uit Giovanni

In de Gentse Minnemeers, later, valt één ding op. Die enorme foto van Jempi en Giovanni. 'Giovanni' is de naam van een tearoom, in het stuk van Johan Heldenbergh. Wat ze pas zei in de wagen spookt door het hoofd: "Het noodlot, wat is dat? Vroeger ging ik naar de kerk. Nu nooit meer. Alle geloof ben ik kwijt. Ik geloof alleen het heden. Mijn man heeft kanker. Ik heb het moeilijk. De mannen van de familie, ze waren te mooi voor deze wereld.

"Wij leven en overleven. Elk op zijn manier. Ik flap er alles uit, of het nu de koning of de keizer is. Op slag een familie zonder mannen, zonder feesten. Familiefeesten zijn er niet meer. Ik begrijp dat niet, het leven. Maar moet ik dat begrijpen? Ongeloof, dat woord alleen al. Toeval, bestaat dat? Ik zoek al mijn hele leven naar een antwoord. Kan iemand me helpen? Waarom staan de Monserés bekend om hun ongeluk?

"In de laatste seconde voor het accident heeft Jean-Pierre zich willen afwenden van die stilstaande wagen. Zijn stuur was losgerukt van de fiets. Wat heeft hij gedacht, die laatste fractie? Zeg het mij. Mijn moeder heeft de moeder van die vrouw aan het stuur nog gesproken. Ze hebben elkaar omhelsd. Maar wat moeten we daarmee? Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik eraan denk. Aan hem, aan hen allemaal. Er hangt sinds die wereldtitel een donkere wolk boven ons hoofd, een zwarte wolk.

"Er is iets met die trui."

De cijfers komen terug: 22 jaar, 22 kilometer, rugnummer 22. Giovanni palmt Marie-Claire in. Het ouderwetse, tragikomische steekspel. Een verhaal over patronen, angst, noodlot, altruïsme.

Zinnen blijven hangen. Colette (Joke Devynck): "Het is de speling van het lot." Lilly (Anouk David): "Bestond er ooit ergens een triester verhaal?" Colette: "De enige man. Daar werd voor gebeden." Colette: "Alles staat vast. Het is niet te ontkennen."

Het verhaalt ontrafelt zich. Er verschijnt een glimlach op het gelaat. Wat opvalt: haast constant is de blik van Marie-Claire gericht op die grote foto. Jean-Pierre met zijn regenboogtrui en Giovanni op de schouders, ook met de regenboogtrui. Na het stuk wandelt Marie-Claire de tearoom binnen die Giovanni heet - het decor. Ze voelt aan de foto. "Schoon."

Johan Heldenbergh komt de lege zaal binnengewandeld, strijkt zijn haren achteruit en schudt Marie-Claire de hand. "Bedankt om te komen, mevrouw."

Wederom is daar dat ratelende ritme. Ze praat over die foto en hoort wat ze wil horen. Heldenbergh: "Na de tournee komt die naar u."

Er ontspint zich een dialoog, dan toch. Marie-Claire: "Kunt gij dat begrijpen, wat onze familie allemaal overkomt? Een familie zonder mannen. Is dat het noodlot, Johan?"

Ze krijgt een antwoord. Een antwoord dat ze al zo lang zocht. Johan Heldenbergh: "Mevrouw, het noodlot, geloof daar niet in. Het zal u altijd kwellen. Je zult alles altijd in perspectief zien. Het noodlot, tja? Het is toeval. Het is pech. Niks anders. Geloof in wat je zelf kunt doen."

Marie-Claire knikt: "Kom, ik trakteer."

Gent-Gits. Marie-Claire vertelt honderd verhalen in veertig minuten. Het moet een wereldrecord zijn. "'t Was mooi, het toneel. Echt waar. Ik ga erover vertellen, aan Annie, de weduwe van Jean-Pierre, aan Albert, mijn man. Aan iedereen. Ik zal mij de vraag niet meer stellen: waarom? Misschien heeft Johan wel gelijk."

Ruiselede raast voorbij.

Het laatste woord is voor Wannes Cappelle en Het Zesde Metaal.

Gits nadert.

Met stil geraas

met goeie hoop

met veel courage

es 't al ontloken, de velden in bloemkes

kijk de bomen staan in knoppen

met d'eerste warmte

en 't groen zo fris

we kunnen onszelven den duvel aandoen

maar de waarheid es

't leven laat hem niet stoppen.

Ier bie oes

Ier bie oes

es 't goed