Direct naar artikelinhoud

Tot daar, et pas plus loin

Precies 300 jaar oud is ze, de Frans-Belgische grens. De borstwering van België, van Mont-Saint-Martin tot De Panne, is verankerd, vastgeroest, verzand soms, of gewoon verloren. En die van de overkant, die kennen we nog altijd niet: 'C'est quoi là-bas?'

Hoe een pennentrek alles kon en kan veranderen. In 1713 trok de Vrede van Utrecht een streep onder het verleden. Het gebrouilleerde Europa gooide de wapens op de grond. Moegetergd en moegestreden. Utrecht brak een lans, trok een lijn en keek voorruit. Zo zou het worden. En zo is het gebleven. Op wat details na is de Frans-Belgische grens nu nog wat ze altijd is geweest.

De grens is de rand, de zeepbel waarin een land rondwaart. Je trekt een lijn en je krijgt twee landen. Ze sluit af, sluit op en sluit uit. Ook nu nog, twintig jaar nadat Europa ramen en deuren opengooide. België en Frankrijk, samengehouden door een rits. We haken in elkaar, dat wel, en laten elkaar niet los, dat ook, maar de rits blijft altijd zichtbaar. Ook al zie je ze niet, je voelt ze. Een wankele muur die we willen doorbreken op weg naar nergens. Aangetrokken door niets. Wat het onze niet is, zal altijd dat aura van exotiek en mystiek in zich dragen. Moeder, ik wil naar het buitenland.

Schrijft de Franse filosoof Régis Debray, in Éloge des frontières: "Hoeder van het eigen karakter, remedie tegen navelstaren, school in bescheidenheid, licht afrodisiacum, aansporing om te dromen: een erkende grens is het best denkbare vaccin tegen de epidemie van de muren."

De grens zegt wie we zijn en wie we niet zijn. Alleen is dat op de Frans-Belgische variant niet altijd even duidelijk. Mont-Saint-Martin, hier haakt de rits ineen, op het drielandenpunt. N°1 zegt de paal, sierlijk geverfd voor de verjaardag. Het officiële begin van België zakt evenwel weg in een aardedijk, klaar om uit beeld te vallen, in de Ruisseau des Chinettes, een achteloze beek die de paal straks, als niemand kijkt en het ding wegvalt, meesleept, weg uit de tijd. Want daar staat het ding nu, aan de beek, in de schaduw van de Rue de l'Europe en de Rue Ernest Hemingway: in een anoniem, tijdloos bos zonder bomen, maar met peuken, gescheurde banden, luiers, verschraalde blikken, naalden, stoelen zonder poten in een gebied zonder gevoel. Een blauwgeel geschilderde fabriek die zwarte rook aflaat. Heuvels en een treinspoor. Frankrijk, België, Luxemburg, ach.

Als een infuus

Wat verderop, in Gorcy, wordt de beek een bos en kruipt de grens eindelijk echt omhoog. Hier druppelt België langzaam Frankrijk in, als een infuus. En omgekeerd. Twee landen, verweven en verenigd tot in de dood. Op het kerkhof ligt familie van Pétain. Aan de ingang hangt vreemde reclame voor de Maarschalk. Publi voor de doden, komt dat zien, komt dat zien. Er liggen dus ook Belgen. Maar die kent niemand. Ze liggen er, gewoon, tussen de Fransen.

In de tuin van Antoine Furcas staan twee Peugeots. Uit de tijd dat een Peugeot maar twee wielen had. "Ik ben gestopt met koersen. Steil hier hè, die straat, te steil. Het loopt op, tot het einde van de wereld."

De straat is de grens. Kijkt Antoine voor zich uit, dan ziet hij alleen bomen. En 's nachts ziet hij niets. Alleen zwart. "Zelfs geen lampje. Wonen daar eigenlijk mensen? La Belgique, c'est quoi là-bas?

Daarom sluit de grens dus ook op. Furcas weet wat er in Parijs gebeurt, in Lyon en Marseille, maar de buur wat verderop? Connais pas. En toch is de grens hier een membraan en sijpelt het leven door. Een beetje. "Ik kijk ook naar de RTBF, soms. En luister naar Radio Contact."

In Bouillon staat een vervallen gebouw, op de vieille route de la France. 'Elf', zegt de benzinepomp. Vijf honden hangen aan een ketting en tonen hun tanden. Een verwilderde vent duwt de deur open, het glasraam trilt. Hij krult zijn zwartgrijze moustache en wijst naar een bordje: 'Chien méchant' en nog eentje: 'Hansen Pils'. "Schrijf mijn naam niet op. Wie op de grens woont heeft geen naam." Hij ziet er ouder uit dan zijn jeep, "en die is van 1952".

"De grens bestaat hier niet (meer), in het Station de la Douane. Mensen kwamen hier vroeger binnen zonder bellen, voor een babbel. Nu rijden ze binnen, zonder te toeteren. Accidenten dat er hier gebeuren, ge kunt dat niet geloven. Iedere maand staat er een auto in mijn living."

Sfinx van de Meuse

Ons land is op de kaart niet groter dan een beukennootje, maar de grens is verdomd lang. Een breed uitgesponnen draad, gekarteld als een zaag. Amper te volgen ook. Hier en daar een geërodeerde steen in een veld zonder naam. Met een Oostenrijks embleem in de steen gedrukt. Bezuiden de taalgrens bestaat de borstwering uit naaldbomen en grindpaden, die nergens beginnen en nergens naar leiden. Alsof ons land hier niet bestaat en een waas is, een uitgewasemd stuk Frankrijk.

Corbion passeert, we klimmen omhoog op de kaart. Poupehan, via Hargnies naar Fromelennes en dan Givet en Heer-sur-Meuse. Let it be, zegt een jukebox aan de Meuse. Een munt, een plaat, en je hoort de jeugd van de Christelijke Mutualiteit: "Ik telefoneer naaaaaaaaar."

Yvon Schreiner is met zijn drie tanden en robuuste kop geen Ringo Star, maar hij weet, dat toen de douane nog bestond, niemand hem kon grijpen. De sfinx van de Meuse. "Moi, je suis un frontalier." Schreiner zegt het zelf: "Ik bedelde vroeger met een orgel, maar ik werd al gauw bandiet, mijn hele leven lang." Hij smokkelde ooit twee paarden de grens over, en een piano. Maar ze konden hem pakken. En drie tanden, dat fluit gemakkelijk. "Ik zat in de prison van Dinant en floot iedere avond een liedje. Ze kennen mij daar nog altijd."

De grens ging open in de jaren negentig, en Yvon was zijn job kwijt. Douaniers vertrokken en hun post stond leeg. De plek waar Schreiner zijn hele leven sleet, waar hij flessen sterke drank onder de rokken van de vrouwen verborg, waar hij te voet naar Frankrijk ging en met de fiets terugkwam, waar hij een hond trainde om pakjes tabak de beek over te zwemmen. Dáár wilde hij wonen. Hij heeft de oude douanepost gekocht.

"Hier woon ik nu. De grens is mijn leven. Ze loopt dwars door me. Ik móést dit huis kopen." Op de blauwgroene brievenbus kleeft de B. En op de gevel, als was het een dwarsbalk, staat gekalkt en geschreven: Douane belge. De tricolore wappert. Yvon: "Hier spreekt men Frans." Een fietser passeert en Schreiner lacht: "Rien à déclarer?"

Jean Sternok slurpt zwarte koffie. Het gegroefde gelaat verraadt een lange geschiedenis. Sternok zit voor het raam van de Douane belge en zit eigenlijk pal op de grens. Een open boek, Sternok, eentje met veel hoofdstukken. "De grens, euh, hoe zal ik het zeggen. (twijfelt, kijkt voor zich uit) Ik zat ooit in een strafkamp in Joegoslavië, in 1957, als politiek vluchteling uit Hongarije. Een grens, meneer, dat leidt tot niets. Ik was het slachtoffer van een vreemd soort nationalisme. Grenzen zetten landen tegen elkaar op. Daarom ben ik geen Hongaar, geen Belg, geen Fransman, ik ben Jean Sternok. En ik woon nergens."

Yvon: "Hij had de schoonste vrouw van het dorp. En hij woonde in Villa des Roses." Jean: "Nu niet meer. Ik heb geen land."

De linie loopt omhoog. Doische, Viroinval, Arnor en de Rue de Roi Albert 1er, Sivry-Rance, Jeumont, La Flamengrie, Bernissart. Dan is er plots Steenput en Moeskroen en toont de rits haar tanden. Een andere taal is een andere cultuur. Hier wordt la frontière de skreve en is er plots ook een taalgrens. Schrijft Régis Debray, in Eloge des frontières, maar ook in het boek Grens/Frontière van Ons Erfdeel: "Een gemeenschap zonder buitenwereld die haar erkent of belegert, zou simpelweg geen plaats meer vinden om te bestaan, zoals een natie die alleen is op de wereld haar nationale hymne, haar voetbal- of cricketteam zou zien verdwijnen. En zelfs haar taal."

Zegt een wandelaar in Rekkem: "Ik zet daar geen stap binnen, bij die Franske. Wie woont er daar eigenlijk, aan de overkant?" Gevraagd naar zijn naam: "Eric Pollet, en euh, ja, op z'n Frans geschreven." Hij wandelt er iedere dag met zijn hond. "Maar nooit over de grens. Nooit. Want ze spreken geen Vlaams als ze de grens oversteken. Dus, vergeet het."

De hond van Pollet heet Dior.

Dieven in Rekkem

Rekkem, Menen, Halluin, Bousbecque, Lauwe, Comines: gespleten, brak land. Er is Wervik en er is Wervicq-Sud. Hier steekt het grensgevoel op, een wat zure oprisping. Hier staat plots een satelliet op de daken. En er is esthetisch verval. Wie in Rekkem België binnenrijdt, ziet een compleet verveld en op instorten staand douanegebouw. Een breed uitwaaierend stuk koterij. De Belgische rijkswacht kleeft aan een ingeslagen ruit: 02/652.61.61. Français: 62.62.

De vlaggen zijn stuk gereten door de wind en kleuren zwart als roet. L'union fait la forçe. Dit is Het Paradijs, een gehucht in Rekkem vlakbij de snelweg en de schrale douaneposten, met een speciale bazin: De Heilige Maagd der Armen. "Maar ze helpt niet." Danny Duyck van Café National weet het wel: "Dat ze een beetje helpt tegen inbraken, en het zou al veel beter gaan. Om de paar maanden ben ik alles kwijt. Die dieven klappen chti. Klaptje gie wok chti? Probeer maar." Op een bord staat 'vispanne'. En buiten ligt er grind voor de Pétanque National.

Wat verder in Rekkem: Rue du Dronckaert. Volgens de overlevering de sluiproute om champagne over de grens te krijgen. Maar Dronckaert heeft niks te maken met Dronkaard. Komt van de plaats 'Roncq'. In kapel Avé Maria is het licht uit. Zegt Danny Duyck: "In heel de streek - ja het is zo - is het licht al lang uitgegaan. Wat blijft er hier over?"

Vlaamse vis

De grens klimt omhoog. Waals-Frans wordt Vlaams-Frans. Een lint aan paaltjes die schijnbaar verloren in de zachte berm liggen, het is de leidraad op weg naar de kust. Paaltjes met hier een daar een lelie in gedrukt, het symbool van Frankrijk. Twee landen, zeer zeker. De smokkel is hier verdwenen. De lijnen zijn doorgeknipt.

Pauline en Camille passeren. Pauline is van Rekkem en heeft Camille van Bouillon op bezoek: "Ze is hier om haar Nederlands bij te schaven." Pauline gaat zelf nooit naar Frankrijk en geeft er ook niet om: "Frankrijk? Alleen voor de Auchan. Vader zegt dat het daar goedkoper is."

In Comines ligt Etienne Dewel in de Leie. Zijn schip, de B58720 schommelt tussen België en Frankrijk. Zijn vrouw vond hij in Armentières, zijn leven op het water. "Dus wat ben ik nu eigenlijk? Ook Frans? Ach, ik ben niets. Een schipper, dat ben ik. Ik heb geen land en ik wil geen land. Ik heb een schip."

In Le Bizet, wat verder, zwemt Vlaamse vis in een Franse vijver. Dat denkt René Bert, want ze bijten niet. In Le Bizet zijn beide landen gescheiden door een grasperk. Daar vinden geen interlands plaats. Of ze elkaar kennen? Un tout petit peu.

Hoe noordelijker, hoe tastbaarder de grens wordt. Lopen langs de grens is ook lopen langs het front. Bunkers die versteend toekijken. Ploegsteert, Dranouter, Loker, Cappel, Boeschepe, Godewaersvelde. In Abele heeft Wally Merlevede het oude commiezenkot (douanepost) gekocht. Een pop krijgt een uniform en wordt douanier: "Ze drinkt zelfs picon!" Wally: "Het verleden, je mag dat nooit vergeten."

Wat verder: Watou, Houtkerque, Hondschoote. Proza. De bekende Westhoek, waar de skreve de schreve wordt. De rij aan grenspalen eindigt als een lont, tussen De Panne en Bray-Dunes. In een uitgestrekt niemandsland zonder douaneposten, zonder barrières, maar helaas ook zonder paaltjes. Er ligt een dode bruinvis. En die spreekt geen Vlaams. Een renpaard davert van België naar Frankrijk. De wind in de wielen maakt een scherp geluid, de sulky raast.

Een jogger: "Waar zit ik hier nu eigenlijk?"

Een toerist: "La Belgique, c'est ici?"

Alleen de wind kent het antwoord. De laatste grenspaal van de Frans-Belgische rits is een kleine duin geworden. Wat graven en wroeten en het kind krijgt een naam. Dertig centimeter onder de grond wordt de steen zichtbaar. De laatste steen die alles verdeelt. Hier is België. Daar is Frankrijk. En dat zal altijd zo zijn.