Direct naar artikelinhoud

Bescheiden schrijver over het geheugen

Zijn fascinatie voor de werking van het menselijk geheugen weerklonk in het hele oeuvre van Bernlef. Maandag overleed hij, 75 jaar oud.

Avontuurlijk was het woord niet. Autobiografisch spektakel hoefden we dan ook niet te verwachten van H.J. Marsman, beter bekend als Bernlef. "Als het langs die weg moet, ben ik gauw uitgeluld", stelde de schrijver twee maanden geleden in de Volkskrant, toen hij werd geïnterviewd vanwege zijn 75ste verjaardag.

Trauma's uit de vroegste jaren, de bron waaruit menig collega een leven lang kan blijven tappen, bezat hij ook al niet. De jeugd van Henk Marsman, die liever niet verward wilde worden met de bekende dichter H. Marsman (1899-1940) en daarom een pseudoniem koos voordat hij in 1959 debuteerde met de dichtbundel Kokkels, verliep zonder noemenswaardige conflicten. Het pseudoniem J. Bernlef, later versoberd tot louter de achternaam, leende hij van de Friese blinde bard met die naam (achtste eeuw), van wie geen werk is overgeleverd.

Met een zekere onverstoorbaarheid voorzag hij de naam Bernlef alsnog van een gigantisch oeuvre aan romans, verhalen, gedichten en essays. Dit jaar nog werd dat aangevuld met Voorgoed (de verzamelde poëzie 1960-2010), en de verhalenbundel die Help me herinneren heet. Mét daarin de grafrede die ene Henk houdt voor zijn overleden vriend Henk. Een auto-necrologie. Geestig om te doen, zei de schrijver met een lachje. "Het is over het graf heen regeren natuurlijk, maar nu kan het nog."

Een veelzeggende titel. De werking van het geheugen boeide hem reeds als scholier mateloos.

Ik doe er niet toe, kon Bernlef zeggen, en dat was geen valse bescheidenheid. Zijn voorkeur voor zwijgzame personages in stille landschappen sloot daar bij aan, net als zijn stijl, die zo weinig op effect was gericht dat zijn mindere boeken, onopzienbarend als een lauw-grijs regenbuitje, om vergetelheid leken te vragen.

Daar stonden veel sterke boeken tegenover. In zijn roman Sneeuw (1973) verliest Jan Razelius door een auto-ongeval zijn vrouw en zijn geheugen. In Eclips (1993) gebeurt iets soortgelijks, als na een auto-ongeval de linkerhersenhelft van hoofdpersoon Kees Zomer is uitgevallen. In Help me herinneren staat een verhaal over twee zussen van wie de herinneringen aan hun vader volledig uiteenlopen.

De roman die hem ineens beroemd maakte, Hersenschimmen (1984, meer dan vijftig drukken, één miljoen exemplaren verkocht), beschrijft hoe het leven van de gepensioneerde Maarten Klein in korte tijd door dementie snel en drastisch verandert. Van binnenuit - wat eigenlijk niet kan, en de scènes tussen Maarten en zijn vrouw des te aangrijpender maakt. Klein probeert aanvankelijk de ernst van de situatie te ontkennen, maar de lezer ziet dat er ook gaten in zijn taal beginnen te vallen.

Verwondering

Als je je gedeisd houdt, en je dus vooral niet met je stijl en pontificale persoonlijkheid tussen de lezer en je verhaal manoeuvreert, dan beginnen de dingen vanzelf te spreken. Vandaar ook zijn ode aan de stomme film, in de roman Boy (2000): door de afwezigheid van geluid leken de beelden toen meer zeggingskracht te hebben, en bovendien vertelden die eerste filmpjes nog nauwelijks een verhaal. Dat er beelden waren die bewogen, was mysterie genoeg.

Dat type verwondering begreep Bernlef maar al te goed. Tussen 1958 en 1972 maakte hij met zijn zwager K. Schippers en hun vriend G. Brands (die eerder deze maand overleed) het principieel onzware tijdschrift Barbarber, vol ready-mades (gevonden teksten, uit hun normale omgeving gelicht en gepresenteerd als gedicht) en met aandacht voor geestverwanten als de eenlingen Chris J. van Geel en Jan Hanlo. Behalve als dichter en romancier was de 'matige beboppianist' Bernlef ook een jazzliefhebber (wat ook leidde tot essaybundels als Schiet niet op de pianist en Hoe van de trap te vallen), met een voorliefde voor jazzpianisten als Twardzik en Hodes, die met weinig middelen veel konden uitdrukken.

Ook maakte hij naam als vertaler van dichters die de onnadrukkelijkheid al evenzeer hoog in het vaandel voeren, onder wie Marianne Moore, Elizabeth Bishop, Lars Gustafsson en Tomas Tranströmer. De laatste won tot Bernlefs intense tevredenheid vorig jaar de Nobelprijs voor Literatuur. Bij die gelegenheid toonde hij zich uitbundiger dan wanneer hem zelf een eerbetoon ten deel viel, zoals de Constantijn Huygens prijs (1984), en de AKO-prijs (in 1987, voor Publiek geheim). Toen bekend werd dat hij de P.C. Hooftprijs kreeg voor zijn poëzie (75.000 euro), relativeerde Bernlef prompt: "De waarde van prijzen wordt veel te groot geacht. Een andere jury betekent een andere prijswinaar. Zo simpel is dat."

Hersenen en poëzie

Rond zijn zestiende was hij zich beginnen te interesseren voor de functies van de hersenen. Een paar jaar eerder, op zijn twaalfde, was zijn liefde voor poëzie ontstaan. Toen las hij in een boek over de wederopbouw het gedicht 'Denkend aan Holland' van H. Marsman. "Goh, dacht ik, je kunt met taal dus ook iets ánders doen. Een bepaalde wereld oproepen. Het trok me enorm. Het bracht me in een roes."

Hulpmiddelen om aan inspiratie te komen had hij niet nodig. Bernlef nam eenvoudig elke dag achter de tekstverwerker plaats. Niets romantisch aan. Dat er altijd weer zomaar een begin kwam, dát was wel een raadsel. "Het is een soort gevoeligheid in de hersens."

Toen Bernlef kort geleden te horen kreeg dat hij aan een ongeneeslijke vorm van kanker leed, liet hij zijn uitgever weten door te willen werken. Vorige week nog ontvouwde hij uitgever Annette Portegies van Querido zijn plannen; in elk geval zou hij vaart zetten achter een non-fictieboek, dat hij nog dit jaar zou inleveren. En daarna natuurlijk nog een laatste roman. Gisteren is hij thuis in Amsterdam gestorven.