Direct naar artikelinhoud

Marnix Peeters

Auteur en freelancejournalist Marnix Peeters (°1965) schrijft vanop zijn berg in de Oostkantons. Zijn nieuwe roman Kijk niet zo, konijntje ligt nu in de winkel.

Wij zitten niet tot over onze oren in de media, hier in de Oostkantons - de Grenz Echo valt te vergelijken met Het Belang van Limburg in de jaren 70, en voorts is er de wekelijkse Kurier Journal met zijn Witz der Woche, zijn Goldhochzeiten en zijn geführte Wanderungen, maar zelfs wij waren enigszins opgelucht toen vorige zondag die Olympische Spelen voorbij waren.

Natuurlijk is het plezierig als de Belgen ergens iets winnen, zei mijn vrouw, maar zo'n hele zomer lang dat nationalistische getrompetter, dat hijgerig-euforische toontje op alle kanalen en in alle kranten, dat begon nu wel tegen te steken. Zelfs op de ernstige sites was alles wonderbaarlijk, historisch en bloedstollend, werden er helden gevierd en legendes geboren - van wie we meestal nog nooit gehoord hadden, in disciplines waar we het bestaan niet van vermoedden. Jolien D'hoore in het omnium: dat klinkt als een spaarrekening.

Het is een opbod, zei ik. Je kunt niet schrijven dat het zeer goed gedaan was, als de anderen beweren dat het zinderend en mythisch was en dat de natie hierna nooit meer dezelfde zal zijn. Niemand wil voor de ander onderdoen. Ze denken dat ze hun kijkers en lezers naar de mond moeten praten, terwijl die misschien thuis ook gewoon zeggen: zeer goed gedaan.

Dat opbieden heb je toch ook als er iets ernstigs gebeurt, zei mijn vrouw. Dan blijven ze er het hele tv-nieuws over door emmeren en hebben 's anderendaags de kranten een extra katern, ook al valt er nog niet zo veel te zeggen. Ze geven je alleen de índruk dat ze heel veel weten, bang als ze zijn dat de anderen weleens de indruk zouden kunnen wekken dat ze nóg meer weten.

Nu, die Belgian Lions tegen Nederland, dat wás ook wel indrukwekkend, zei ik, waarna ons gesprek wat op een dood spoor belandde.

Het rare is, zei ik, er een tijdje later op terugkomend, dat wij eigenlijk zo niet zíjn. Wij zijn nooit zo'n volk geweest. Wij kijken eens op van onze krant, keuren de opwinding, mompelen iets en lezen verder. Wij stuurden reporters naar Nederland om tongue in cheek over de oranje straten, de oranje mayonaise en de tienduizend gekken op het Rembrandtplein te schrijven, en nu hebben we zélf dat spook binnengelaten, gesponsord door Zwan en Devos-Lemmens. Het land zat écht in zak en as toen de Rode Duivels geen Europees kampioen bleken te worden, terwijl wij dat soort gedrag vroeger aan de Nederlanders overlieten. "Zie ze daar", zeiden wij dan, "dat komt ervan." Díé nuchterheid.

Misschien was het onderkoeldheid, zei mijn vrouw, of desinteresse, en dan kan het geen kwaad dat er wat warm bij wordt gedaan. Of het was een minderwaardigheidscomplex - en dat is ook nergens voor nodig.

Wij deden gewoon niet graag met de hoop mee, zei ik. Wij vonden het prima dat België het enige land was waar níét iedereen met zijspiegelhoesjes rondreed. Nu lijken we wel een land als een ander.

Dat lijkt me dan weer sterk, zei mijn vrouw lachend.