Direct naar artikelinhoud

Kanttekeningen bij Lumumba-commissie

De afrikanisten Van den Wijngaert en Vangroenweghe plaatsen enkele kritische kanttekeningen bij de werkzaamheden van de parlementaire Lumumba-commissie. Zo is het volgens hen van primordiaal belang dat zowel de historische rol van koning Leopold II als die van koning Boudewijn wordt opgehelderd en moeten er vragen worden gesteld bij de deskundigheid van de aangestelde 'experts'.

De toespraak van koning Boudewijn op 30 juni 1960, ter gelegenheid van de onafhankelijkheid van Kongo, wordt door alle commentatoren beschouwd als paternalistisch. Er is echter duidelijk meer aan de hand. De toespraak bevatte flagrante historische leugens en was en blijft erg beledigend voor de Kongolezen. Dat noch de eerste minister, noch de regering, noch het Hof dat besefte, getuigt van weinig historische kennis en van gebrek aan elementaire takt. De lof op het beschavingswerk van zijn overgrootoom Leopold II was zonder meer misplaatst. Lumumba, tijdens zijn niet aangekondigde rede, zette de negatieve gevolgen van 80 jaar kolonisatie op een rij en dat tot consternatie van alle aanwezige Belgen. Dat paste uiteraard niet in het protocol. Een onderzoekscommissie om uit te maken of er misdaden tegen de menselijkheid plaatsvonden in Leopolds Kongo is zelfs overbodig. Er is er één geweest in 1904-1905 en het resultaat was verpletterend. De annexen en getuigenverhoren bleven tot de jaren tachtig ontoegankelijk in de archieven van Buitenlandse Zaken liggen. Ook de werken van Vansina, Delathuy, Vangroenweghe, Elikia M'Bokolo en het vulgariserend werk van Hochschildt zijn wat dat betreft overduidelijk. Hoewel er in technische zin niet van een genocide kan gesproken worden, waren de gevolgen van de gedwongen rubberoogst voor de inlanders genocidaal.

In 1901 deed Leopold II een schenking aan België van onroerende goederen. Een substantieel deel van die Schenking aan de Kroon kwam voort uit een "misdadige roofeconomie, die gevoed werd door de hebzucht van een vorst" (R. Doom). De Schenking bezorgt de huidige koning nog altijd een bedrag in de orde van de helft van de civiele lijst, zo'n 100 miljoen frank. Zij bevat onder meer grote eigendommen in Laken, 400 hectaren in Tervuren, 6.500 hectaren domeinen van Andenne, Ciergnon en Villers. De Koninklijke Schenking wordt beheerd door de minister van Financiën.

Als minister Michel van Buitenlandse Zaken zich wil profileren in Centraal-Afrika zou hij bijvoorbeeld een schenking van 20 procent van de jaarlijkse inkomsten van die Koninklijke Schenking kunnen retourneren aan de Kongolese bevolking. Hij kan er ook voor zorgen dat er geen onderscheidingen in de naam van Leopold II meer uitgereikt worden, onder andere het grootlint van Leopold II. Het is de ultieme vernedering voor Afrikanen en Belgen dergelijke onderscheidingen aangeboden te krijgen.

Koning Boudewijn nam in een radioboodschap op 13 januari 1959 een eigen ingrijpend initiatief voor een nieuw beleid in Kongo. Dat gebeurde niet op vraag van de regering, maar premier Eyskens was vooraf op de hoogte gebracht. Met die onafhankelijkheidsbelofte duidelijker, directer en vooral vroeger te formuleren dan de regering zette de koning de ministers voor schut. Later zal Boudewijn herhaaldelijk zijn waardering voor Tshombe, die de macht usurpeerde, bevestigen en zijn misprijzen voor de wettige premier van Kongo, namelijk Lumumba, uiten. De politieke klasse, het Hof inbegrepen, had rechtstreeks een groot financieel-economisch belang bij de afwikkeling van de Congo-crisis. Ten tijde van 'Belgisch Congo' waren 8 van de 14 leden van de raadgevende maar belangrijke Koloniale Raad door Laken benoemd.

Wil de Lumumba-commissie ernstig werk doen, dan zal ze zich in de rol van koning Boudewijn en het Hof moeten verdiepen. Er worden wel archieven van het Hof opengesteld, maar net zoals in de koningskwestie van Leopold III zal waarschijnlijk koningin Fabiola de privé-archieven niet openstellen.

De keuze van vier 'experten' van de Lumumba-commissie is zeer discutabel. Jules Gérard-Libois is de énige Afrika-deskundige, met een grote kennis van de socio-politieke achtergronden. Die man is echter 76 jaar oud en niet zo vertrouwd met archieven. De overige 'experten' hebben geen Afrika-ervaring en zijn helemaal niet vertrouwd met Afrika-archieven, wat nochtans een fundamentele vereiste is om dit werk te kunnen volbrengen. En nochtans zijn er wel degelijk experten, we denken aan prof. J.L. Vellut (UCL), aan Nederlandstaligen (zoals J. Marchal) en ook aan de Kongolese professor Elikia M'Bokolo (EPHE, Parijs). Dat de Kongolees J. Omasombo anno 2000 geen volwaardig expert kan zijn maar enkel 'expert ad hoc' geeft te denken. Een gemiste kans! Het lijkt ons onmogelijk om in een periode van enkele maanden een voor drie van de vier 'experten' onontgonnen terrein te verkennen en een ernstige historische studie te maken.

Naast de 'deskundigheid' stelt zich de vraag of professor Luc De Vos (Militaire School en KUL) wel onbesproken is. In augustus 1998, tijdens een lezing op het 24ste Internationaal Congres voor Militaire Geschiedenis te Lissabon, zegt hij: "De materiële situatie van de Kongolese bevolkingen vóór de komst van de Belgen (vanaf 1885) was zeer slecht. De ondervoeding was endemisch en ontnam iedere vitaliteit aan de bevolkingen. Daarom verklaart het tekort aan vlees gedeeltelijk het feit dat vele stammen kannibalen waren." De recentste verwijzingen in die lezing dateren van vijftien jaar geleden. We hebben hier geen ruimte om de onjuistheid van "kannibalisme" te staven. Had De Vos het werk van Ph. Marechal De Arabische campagne in het Maniema-gebied gelezen dan zou hij weten dat in die Campagne, wegens gebrek aan ravitaillering van de soldaten en hulpkrachten, honderden zwarte soldaten overleefden op de lijken van gedode 'vijanden'. Dat werd aanvaard door de blanke officieren. De meeste stammen waren niet kannibaal. Bij de dood van een voornaam persoon vonden soms rituele offers plaats met een symbolische maaltijd, maar dat gebeuren heeft niets te maken met datgene waar De Vos naar verwijst en moet als 'interpretatie' op zich in zijn specifieke context geplaatst worden. De Vos is helemaal ongeloofwaardig als hij schrijft: "Na een campagne van zwartmaking hoofdzakelijk door de Engelse pers georchestreerd, heeft België Kongo in 1908 als kolonie overgenomen." Heeft hij als historicus dan geen weet van wat er in het Kongo van Leopold II gebeurd is?

Hoe zullen de drie niet-Afrika-deskundige leden van de onderzoekscommissie Kongolezen ondervragen of gaan ze de toegevoegde expert ad hoc als boy gebruiken? Zelfs met antwoorden via een tussenpersoon zullen ze de nuances niet begrijpen zonder een zekere kennis van de Kongolezen en hun sociale, politieke en culturele geschiedenis.

De onderzoekscommissie zal ervaren dat veel Kongo-archieven nog niet geïnventariseerd zijn, zowel op Buitenlandse Zaken als in het Rijksarchief. Dat ligt geenszins aan de huidige archivarissen, maar aan het absolute gebrek aan personeel. Ook de openbaarheid van alle archieven na dertig, vijftig of honderd jaar is geen regel in België. Op dat gebied scoren we als een van de slechtste in de Westerse landen. En er zijn ook belastende Kongo-documenten uit de archieven van Buitenlandse Zaken verdwenen!

Het verslag van de vier aangestelde deskundigen kan ook maar geloofwaardig en wetenschappelijk zijn als alle archieven en documenten die ze hebben geconsulteerd, daarna ook toegankelijk zijn voor andere onderzoekers. Een werk dat op zijn wetenschappelijkheid niet kan getoetst worden, is immers waardeloos en in se onwetenschappelijk. Het zou ook maar normaal zijn dat hun verslag met alle annexen, eenmaal de parlementaire commissie tot besluiten gekomen is, volledig openbaar gemaakt wordt.

De commissieleden hebben uiteraard grondig het doctoraat van Brassine gelezen. Het zal hen opgevallen zijn dat het cruciale telegram van d'Aspremont Lynden niet woordelijk vermeld wordt in dat doctoraat, maar wel geparafraseerd en geïnterpreteerd wordt als "politiek elimineren". Overigens zal de optiek van dat doctoraat, waarin én België én het Hof uit de wind worden gezet, hen zeker niet ontgaan. Klaarblijkelijk is België nog niet bereid of in staat in het reine te komen met zijn koloniaal verleden en met de rol van het Hof daarin. Exemplarisch geven de 'historische zalen' van een wetenschappelijke instelling die het Museum voor Midden-Afrika is, een absoluut vertekend beeld van dat Belgisch koloniaal verleden.

Klaarblijkelijk is België nog niet bereid om in het reine te komen met zijn koloniaal verleden en met de rol van het Hof daarin