Direct naar artikelinhoud

Het zijn mijn genen, mijnheer de rechter

Zit geweld in de genen? Deels, zo blijkt. De grootste genetische studie naar agressie bij 900 misdadigers legt twee genen bloot die in verband gebracht worden met gewelddadig gedrag. Maar zijn we wel klaar voor rechtszaken waarbij beklaagden 'het zijn mijn genen' pleiten?

Genetici spreken over een bepaalde variant van het MAO-A-gen, dat in verband is gebracht met 'antisociaal' gedrag. Dat zogenaamde 'oorlogsgen' is al sinds de jaren negentig bekend. Het belangrijkste onderzoek gebeurde bij een grote Nederlandse familie waar veel geweld voorkwam. Door de variant het 'oorlogsgen' te dopen, verwijzen onderzoekers naar het feit dat ook de moderne mens biologische erfenissen meedraagt die in evolutionair opzicht in sommige periodes nuttig waren. "Ooit moet er een voordeel geweest zijn aan dat gen", zegt psychiater Stephan Claes (KU Leuven).

De conclusies waren tot nu echter gebaseerd op te kleinschalig onderzoek, zoals bij de Nederlandse familie. Een nieuwe analyse van het Zweedse Karolinska Institutet bij zowat 900 veroordeelde criminelen in Finland is de grootste gedragsgeneticastudie naar het verband tussen genen en gewelddadig gedrag. Niet alleen bevestigt het onderzoek de veronderstellingen over MAO-A, het wijst ook nog een tweede variant aan die meespeelt bij agressie en geweld: CDH13.

Vliegen bij stormweer

Iedere misdadiger kreeg een profiel gebaseerd op zijn misdaden. Daaruit leidden de onderzoekers twee groepen af: criminelen die feiten met geweld pleegden en zij die geen geweld gebruikten. Uit de analyses komt naar voren dat het verband tussen agressief gedrag en de twee 'oorlogsgenen' het sterkst was bij de 78 misdadigers wier daden onder 'extreem geweld' vielen. In die groep van 78 waren in totaal 1.154 moorden, doodslagen en gevallen van 'slagen en verwondingen' gepleegd. Beide genen kwamen in hun specifieke 'agressieve' variant meer voor in deze groep en het meest bij recidivisten. De controlegroep van misdadigers die geen geweld gebruikten blijkt dat genetische profiel niet te hebben en ook het verschil met de gewone bevolking is duidelijk.

Volgens de onderzoekers, die publiceren in het vakblad Molecular Psychiatry, valt minstens 4 tot 10 procent van alle misdaad met geweld in Finland in verband te brengen met de twee genenvariaties. Wie ze heeft, loopt dertien keer meer kans op een geschiedenis van herhaaldelijk gewelddadig gedrag.

"Dat lijkt veel, maar zoals zo vaak in de genetica gaat het wel om een relatief risico", zegt geneticus Gert Matthijs (UZ Leuven). "Het aantal criminelen onder de bevolking is erg laag. Het is dat zeer lage percentage van 0,1 of 0,5 procent of zo dat je dan maal dertien moet doen. Vergelijk het met het vliegtuig nemen bij stormweer. Je weet dat de kans dat een vliegtuig dan neerstort groter is dan anders. Maar omdat de kans dat een vliegtuig neerstort op zich niet groot is, trekken de meeste mensen zich op de dag van hun vlucht niets aan van het weer."

Wat is dan het belang van deze inzichten, die hoe dan ook nog zullen moeten worden herhaald om echt waterdicht te zijn? Claes: "Het is belangrijk om gedrag ook vanuit onze genetica en biologie te begrijpen, waar het vandaan komt. In ons gedrag is 30 procent ongeveer door onze genen bepaald, de rest zijn invloeden door omgeving. Het nut van dit soort inzichten kan zijn dat het ooit kan helpen bij een risico-inschatting en misschien kan leiden tot een behandeling voor mensen die zeer uitgesproken dat genetische profiel hebben. Maar dat is absoluut nog niet voor vandaag en je betreedt moerassig terrein omdat het dan over ethiek gaat."

Zo kan het volgens Claes en Matthijs zeker niet de bedoeling zijn dat wie 'oorlogsgenen' heeft zich daarom vrijpleit van zijn daden. Claes: "Nochtans gebeurt dat al. In Italië is in 2009 een straf voor een man die doodslag pleegde in beroep met een jaar verminderd omdat de advocaat pleitte dat de dader die bewuste 'oorlogsvariant' van MAO-A had."

Ook in de VS zijn rechtszaken bekend waarin genetische combinaties als 'verzachtende' omstandigheid worden ingezet. "Dat kan niet de bedoeling zijn want dan ga je voorbij aan het feit dat omgevingsfactoren een rol spelen en dat er wel nog zoiets bestaat als vrije wil. Er lopen mensen rond met die zware genvarianten die nooit enige vorm van geweld zullen gebruiken."

Matthijs vergelijkt het met alzheimer: mensen met een specifieke gencombinatie hebben drie keer meer kans op de ziekte en mensen met nog een andere combinatie veertien keer meer. "Maar 50 procent van de mensen met die combinaties krijgen nooit alzheimer en veel patiënten hebben die combinaties niet. We weten niet precies waarom, maar ook hier zijn er andere factoren die voorkomen dat die genencombinatie één op één tot die aandoening leidt. Net zoals bij de 'oorlogsgenen' omgeving de neiging tot agressie kan triggeren of afremmen en er wellicht ook nog meer genetische combinaties meespelen die bepalen hoe sterk het effect is. Op basis van die oorlogsgenen kunnen we dus niet voorspellen of iemand gewelddadig gedrag zal vertonen."

Richtingaanwijzer

Mensen preventief screenen is volgens Matthijs dan ook niet aan de orde. En dat vinden ook de onderzoekers van het Karolinska Institutet. "Zelfs wie een zeer hoge risicocombinatie heeft van deze genen kan perfect een heel leven leiden zonder ook maar één gewelddaad te plegen. Bovendien is de enige richtingaanwijzer bij rechtszaken de vraag of iemand toerekeningsvatbaar is en de impact van zijn daden kan inschatten", zegt hoofdonderzoeker Jari Tiihonen.

Wel kan het onderzoek volgens Claes en Matthijs helpen om medicijnen te ontwikkelen die ingrijpen op het mechanisme dat die genvariatie aanvuurt, om ervoor te zorgen dat mensen met die variaties een bepaalde limiet niet overschrijden. Matthijs: "Net zoals bij neurologische ziektes en diabetes kunnen we proberen middelen aan te bieden aan mensen die bijvoorbeeld al geweld pleegden en die specifiek op die gencombinaties ingrijpen om dat effect 'onder de riskante limiet' houden. Dat is exact wat we bij suikerziekte doen. Maar in verband met gedrag moeten we nog meer de genencombinaties in kaart brengen, dit is absoluut niet voor morgen."