Direct naar artikelinhoud

De grand opéra in eer hersteld

Les Huguenots van Giacomo Meyerbeer was de populairste opera van de negentiende eeuw. Hem nu opvoeren, en dan nog wel in zijn vijf uur durende geheel, is nochtans een waagstuk. De Munt heeft de klus geklaard: met succes en enkele vraagtekens.

De lengte is alvast geen probleem: Meyerbeer is een duivelskunstenaar als het er op aankomt telkens opnieuw het dramatische moment aan te zwengelen, net als een al te lange aria of dito duet je dreigt te doen indommelen. Overigens zijn de meeste aria's en duetten hemels, de finales adembenemend en de orkestratiekunst van Meyerbeer vol originele 'historiserende' elementen. Dirigent Marc Minkowski houdt er ook goed het tempo in, of juister: tussen nuance en drive kiest hij iets vaker maar zeker niet altijd voor het laatste. Het moet gezegd: het Muntorkest heeft al verfijnder geklonken.

Een tweede horde bij Les Huguenots is de bezetting. Het werk is geschreven voor de beste zangers van die tijd, zangers daarenboven met heel specifieke karakteristieken: een tenor met gemakkelijke hoogte, een sopraan met zowel lyrische kracht als gemakkelijke coloratuur, een zangerige bas. Ook hier is het succes opmerkelijk: zonder meteen de grootste sterren op te voeren, is er een heel knap ensemble bijeengebracht. Eric Cutler is best indrukwekkend in de aartsmoeilijke tenorrol van Raoul, met slechts enkele vermoeide momenten in de tweede helft; Mireille Delunsch (Valentine), Philippe Rouillon (Saint-Bris), Jean-François Lapointe (Nevers) en Jérôme Varnier (Marcel) concurreren om de prijs van het beste Franse stijlgevoel. De palm gaat echter naar Marlis Petersen, die een onwaarschijnlijk naturel tentoonspreidt als Marguerite de Valois. Op geen enkel moment lijken de coloraturen moeilijk; je gelooft elke gevoelsnuance.

Het derde potentiële probleem van deze opera is: kan je zulk groots historiestuk nog zo spelen dat het voor elk van ons iets betekent? Het antwoord daarop moet genuanceerd worden. Er zijn zeker valkuilen. De geschiedenisles van het vierde bedrijf bijvoorbeeld, met haar groteske 'Zegening van de dolken' en de daaropvolgende Bloedbruiloft, doet erg didactisch aan - maar Meyerbeer heeft er wel ongelooflijke muziek voor geschreven.

Ook voor de balletten moet een oplossing gevonden worden, evenals voor de prachtige maar dramatisch overbodige aria van Marguerite 'O beau pays de la Touraine'. Ten slotte: wat doe je met de vele grootse koorscènes en -finales? Regisseur Olivier Py kiest voor spektakel. Het neorenaissancedecor van Pierre-André Weitz schuift onophoudelijk nieuwe gebouwen-, trappen- en bruggencombinaties het toneel op, waarop het koor in telkens nieuwe opstellingen wordt gedrapeerd.

Speelgoedzwaarden

Py zelf beweert dat hij de nadruk wil leggen op het historisch-politieke verhaal. Maar hoe? Een groteske bisschop wordt niet geloofwaardiger door een kalasjnikov tegen zijn boezem te drukken, terwijl de edelen en het volk kruisbeelden als houten speelgoedzwaarden hanteren. Godsdienstoorlogen, of toch religieus fanatisme, zijn actueler dan ooit. Maar ze verdragen geen esthetisering. Met name zou het interessant zijn de oorsprong ervan in seksuele frustratie bloot te leggen. Meyerbeers muziek geeft daar genoeg aanleiding toe en Py gaat even in die richting. Maar het actuele verhaal is heel wat smeriger en benauwender.

Ook Meyerbeer was op zoek naar spektakel en wie daarvan houdt, komt in deze opvoering zeker aan zijn trekken. In die zin is ze een grote stap in de rehabilitatie van het genre van de 'grand opéra'. Maar voor een echte renaissance is ook de moed vereist om in de interpretatie tot op het bot te gaan.

Nog voorstellingen in de Munt in Brussel tot 30 juni, gedeeltelijk met andere zangers in de hoofdrollen. www.demunt.be