Direct naar artikelinhoud

Eerherstel voor een vergeten generatie

We vergeten al te makkelijk dat voor en na de Eerste Wereldoorlog nogal wat uitstekende Belgische kunstenaars zich tot de abstracte kunst hebben bekeerd. In het Museum voor Schone Kunsten van Gent loopt vanaf vandaag een indrukwekkende tentoonstelling met meer dan 300 werken, die 'onze' avant-garde in één klap stevig op de internationale kaart zet.

Door de grote aandacht die het Vlaamse expressionisme steevast krijgt, blijft de Belgische avant-garde, die aan het begin van de twintigste eeuw vooral in Antwerpen en Brussel woedde, al te vaak ten onrechte in de schaduw. Gemakkelijk hadden die abstracte kunstenaars het niet want de interesse van het grote publiek was gering, steun van officiële instanties en mecenassen was onbestaande, en privécollectioneurs kochten de 'revolutionaire abstracten' niet of nauwelijks. Men was, zelfs in vooruitstrevende milieus, nog maar net de vorige generatie modernisten - Cézanne, Van Gogh, Ensor en Wouters - aan het verteren.

Er waren dus in Antwerpen en Brussel kleine kringen van gelijkgestemde kunstenaars die resoluut braken met het verleden en een totaal nieuwe beeldtaal uitvonden - weg van de figuratie. Ze hadden een groot internationaal netwerk en waren in het buitenland bekend, zij het ook daar in kleine kringen. In tegenstelling tot de mythe van de rivaliteit tussen de Ant-werpse en de Brusselse avant-garde waren er tussen beide steden wel degelijk contacten en uitwisselingen, onder meer tussen tijdschriften als Het Overzicht en 7 Arts.

De curator van de tentoonstelling Modernisme in het Gentse Museum voor Schone Kunsten, Johan De Smet, heeft resoluut voor de abstractie gekozen: "Abstractie is de leidraad. Rik Wouters zit er dus bijvoorbeeld niet in, ik wou het fauvisme of postimpressionisme niet mee aan boord nemen omdat het te figuratief is."

Drie kopstukken

In de eerste drie zalen presenteert De Smet drie kopstukken van de Belgische abstractie: één kunstenaar die half vergeten is, een andere die intussen deels herontdekt is, en een derde die nagenoeg onbekend is gebleven. Het gaat om Jules Schmalzigaug, Georges Vantongerloo en Marthe Donas. Alledrie zijn ze België ontvlucht en ontdekten in het buitenland de echte avant-garde, waarna ze deel gingen uitmaken van die voorhoede. Elke kunstenaar krijgt een zaal: het is meteen een eerste hoogtepunt.

Schmalzigaug ziet in 1912 in de Parijse galerie Bernheim-Jeune voor het eerst de Italiaanse futuristen. Naar huis schrijft hij dat die kunst "ongelooflijk is", "du jamais vu". En hij besluit meteen om naar Italië te trekken, waar hij in contact komt met Boccioni. Schmalzigaug zal de enige buitenlandse kunstenaar zijn die wordt opgenomen in de kring van futuristen. "Hij is de reden waarom ik de tentoonstelling in 1912 laat beginnen", zegt Johan De Smet.

Jules Schmalzigaug werd in 1882 in Antwerpen geboren uit welgestelde Duitse ouders. Zijn vader voelde zich aangetrokken door de explosieve expansie van de Antwerpse haven en vestigde zich er als handelaar in koloniale waren. In Venetië begint Jules Schmalzigaug zijn typische werken te schilderen: wilde, wervelende arabesken in een warreling van strepen en kleuren waarmee hij, zonlicht en elektrisch licht, dynamiek en dansbewegingen probeert op te roepen. Kleur komt los van de vorm. Hij gebruikt daarbij een korrelige verf, die niet toevallig doet denken aan Jakob Smits, een figuratieve schilder die hem blijkbaar hielp met het manipuleren van de lichtinval in zijn atelier. Een typische titel voor Schmalzigaug is Dynamische uiting van een motorfiets in volle vaart.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vlucht hij naar Den Haag, waar hij, geïsoleerd en neerslachtig, op zijn 35ste zelfmoord pleegt. In Gent wordt zijn behoorlijk uniek werk geconfronteerd met een prachtig schilderij van de Italiaanse futurist Luigi Russolo.

"Georges Vantongerloo, geboren in 1886 in Antwerpen, verloor bijna het leven bij het begin van de Eerste Wereldoorlog tijdens een gasaanval in Luik", vertelt De Smet. "Hij brengt de oorlog door in het neutrale Nederland, waar hij in contact komt met Van Doesburg en De Stijl." Vantongerloo debuteert als schilder in de stijl van Rik Wouters, maar wordt al snel een pionier op het vlak van de abstracte beeldhouwkunst. "Hij was daarmee bezig in 1919, vóór Malevitsj", aldus De Smet. In zijn sculpturen, die vaak klein zijn, vertrekt Vantongerloo van een bol of kubus en laat het werk uitwaaieren. "Er is geen voor- of achterkant aan zijn werken. En toch blijf je er een menselijke figuur in herkennen."

Voor zijn werk op papier deed Vantongerloo iets soortgelijks: hij zuivert de figuratie uit, zoekt naar geometrische grondvormen, synthetiseert kleur tot er kleurvlakken overblijven en werkt steevast de lijst rond het schilderij open. Het resultaat is speels en grensverleggend. Een heerlijke kunstenaar die tot op hoge leeftijd - hij werd 79 - inventief bleef.

Vergeten vrouw

"België heeft een openstaande schuld tegenover Vantongerloo", vindt De Smet. Vantongerloo, die zich in 1921 definitief in Frankrijk vestigde, was totaal vergeten tot hij in 1980 herontdekt werd. Een reizende Amerikaanse tentoonstelling deed toen Brussel aan. Maar er is nauwelijks een Vantongerloo in Belgische openbare collecties te bespeuren. Nochtans is het een kunstenaar van dezelfde status als Mondriaan, maar dan speels en ironisch.

Marthe Donas moet nog (her)ontdekt worden. Ook haar carrière speelt zich buiten België af. Ze vlucht tijdens de Eerste Wereldoorlog vanuit Antwerpen naar Dublin. Later, in Parijs, leert ze het kubisme kennen en maakt zich de vormentaal snel eigen. Over haar werd gezegd dat ze de eerste vrouwelijke abstracte schilder van de eeuw was.

Het is opvallend hoe vaak ze kiest voor het stilleven, zoals Braque en Picasso. Vaak beeldt ze sculpturen af, terwijl ze het schilderij zelf ook als een sculptuur behandelt door het gebruik van reliëf en materialen als gips, waarin ze krassen aanbrengt. Ook dat maakt haar uitzonderlijk. In 1921 krijgt ze een expo in galerie Der Sturm in Berlijn, waar de peetvader van het Duitse expressionisme, Herwarth Walden, 35 schilderijen van haar koopt. In haar vaderland blijft ze echter onder de radar: zo denkt Paul van Ostaijen dat haar naam een grap is, een pseudoniem van een bekend schilder.

In de volgende zalen verkent Johan De Smet de situatie in België zelf. "De kunstenaars die tijdens de Eerste Wereldoorlog in België bleven, waren aangewezen op indirecte bronnen. Informatie over het Duitse expressionisme, het Franse kubisme en het Italiaanse futurisme sijpelde mondjesmaat door. Je ziet dan ook dat ze 'meelopen' met de internationale stromingen en zich baseren op foto's en beschrijvingen, hoewel hun werk kwalitatief hoogstaand is. Je merkt ook dat ze in alle opzichten échte schilders blijven en vaak vertrekken van de menselijke figuur, die ze dan vervormen."

Toch hangt er uitstekend werk van onder anderen Prosper De Troyer (een licht-futuristische Naaister, boordevol beweging, uit 1920), van de jonge René Magritte, de weinig bekende Karel Maes en de nog onbekendere Edmond Van Dooren. Floris Jespers schildert een dynamisch havenzicht, dat verwant is met het Duitse expressionisme, Jozef Peeters een nagenoeg futuristische tram die door de Antwerpse Nationalestraat rijdt, en ook van Jos Leonard hangen er wervelende tekeningen, die een futuristische invloed verraden.

Victor Servranckx schildert een heuvellandschap, vlak bij zijn woonplaats Diegem, dat hij tot de absolute essentie terugbrengt. Een schitterend werk. Servranckx zal later evolueren naar een soort organische abstractie, waarin hij geometrie mengt met vegetatieve structuren: verleidelijke, mysterieuze schilderijen op groot formaat, die een kosmische kracht uitstralen.

Antwerpse eenzaat

Een bescheiden hoogtepunt is een ensemble collages van de excentrieke Antwerpse eenzaat Paul Joostens. Bijzonder werk, dat in een kabinet geconfronteerd wordt met internationaal gerenommeerde kunstenaars als Francis Picabia en Kurt Schwitters.

In 1921 breekt het suprematisme en constructivisme door in Europa. Jozef Peeters pikt dat meteen op. Hij zal ook een aantal grote internationale congressen organiseren. Van hem hangt er een prachtige grote compositie met verschuivende en overlappende geometrische vormen: Olieverf nr 21 (1924).Er beweegt in de naoorlogse periode veel in België. De tentoonstelling toont dat ook, niet alleen met schilderijen, maar ook met foto's (Kessels, Ubac, Man Ray, Krull) en films (Storck). Ook typografie, literatuur en theater komen aan bod, met onder meer Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en Herman Teirlinck.

Maar de beeldende kunstenaars kunnen niet van hun werk leven. "Zo slaagt Jozef Peeters er niet in bij de Parijse galerie Rosenberg binnen te raken", zegt De Smet. "Peeters was een moeilijk karakter, maar zijn positie is niet uitzonderlijk. De meeste kunstenaars moeten op een andere manier aan de kost zien te komen. Vaak doen ze dat, zoals Karel Maes en Jozef Peeters zelf, met hun grafiek, waarvan in de expositie prachtige voorbeelden te zien zijn. Veel kunstenaars geven er ook de brui aan: ze laten het experiment los en beginnen rond 1925 opnieuw figuratiever te werken. "Of ze maken ontwerpen, zoals Jozef Peeters, die meubilair gaat tekenen."

De functionaliteit, de strakke vormen en het streven naar een kunst voor de gemeenschap heeft ook zo zijn weerslag op de architectuur. Bij de heropbouw van gebombardeerde steden als Nieuwpoort, Leuven en Ieper won de traditionelere aanpak nog het pleit, maar later in de jaren twintig zouden modernistische architecten als Huib Hoste, Gaston Eysselinck, Victor Bourgeois en Louis Herman De Koninck hun stempel op de woningbouw drukken, onder meer in tuinwijken als Klein Moskou in Zelzate (Hoste) en de Cité Moderne in Sint-Agatha-Berchem (Bourgeois). In Antwerpen liet kunstenaar-fotograaf René Guiette zijn woning bouwen door niemand minder dan de Franse architect Le Corbusier, die bovendien een ambitieus plan voor de Antwerpse Linkeroever tekende. Een nieuwe stad, die ook nieuwe mensen zou doen ontstaan - dat was toch de idee. Het is een utopie gebleven. Ook de brug die Le Corbusier over de Schelde ontwierp is nooit gebouwd.

Modernisme is een grote en sterke tentoonstelling. Ze is bijzonder gevarieerd, laat alle disciplines aan bod komen en is prima opgebouwd. Elke zaal heeft een ander ritme, waardoor ze nergens gaat vervelen. Trek wel enkele uren uit om alles rustig te bekijken. Modernisme is een tentoonstelling die staat als een huis. Ze haalt de Belgische historische avant-garde eindelijk uit de vergeethoek , en presenteert ze in al haar kwaliteit én in een internationale context. Een blikopener, een expositie die incontournable is.