Direct naar artikelinhoud

‘Vreemde’ is de enige juiste aanduiding

In zijn jongste boek Vreemden publiceert socioloog Mark Elchardus, samen met VUB-collega’s van de onderzoeksgroep TOR, de resultaten van een studie naar etnische vooroordelen. ‘Opvallend hoezeer de term ‘vreemde’ in onbruik is geraakt of alleszins nog enkel vlot opduikt in ranzig, bruin taalgebruik’, schrijft Elchardus in zijn boek, waarvan we hieronder het voorwoord afdrukken. ‘Nochtans lijkt dat de enige juiste aanduiding.’

Het oudste ons bekende verhaal, het epos van Gilgamesh, werd ongeveer 4.500 jaar geleden neergeschreven. Als Gilgamesh hoort dat men buiten de muren van Uruk in de wildernis een man heeft ontdekt, Enkidu, een wildeman, drie kwart beest, één kwart mens, stuurt hij er een aantrekkelijke priesteres op af. Deze moet de wildeman die enkel omgang heeft met de dieren verleiden. Zij doet dat door zich in het gras te leggen, naakt, met de benen gespreid. Zo slaagt ze erin de aandacht van Enkidu te trekken. De priesteres en Enkidu vrijen zeven dagen en zeven nachten lang en als Enkidu uit zijn roes ontwaakt, schuwen de dieren hem. Hij is nu opgenomen in de samenleving van mensen, bijna geïntegreerd. Hij wordt binnen de muren van Uruk gehaald, leert daar ook de roes van alcohol kennen en geraakt op die manier steeds meer geïntegreerd. Hij wordt de vriend van Gilgamesh. Er is een erotisch pad naar integratie. Van gemengde huwelijken wordt nog altijd gehoopt dat zij integratie bevorderen. Soms lukt dat, soms niet. In de zogeheten ‘Romance van Alexander’, het fantasierijke epos over Alexanders veroveringstochten dat dateert van rond 400 van onze tijdrekening, wordt verteld hoe de troepen van de Macedoniër op een hondmens stuiten. Deze heeft een behaard mensenlichaam en een hondenkop. Hij blaft vervaarlijk naar iedereen die hem wil naderen. Alexander blijft kalm, kiest een mooie vrouw uit, laat haar uitkleden en stuurt haar naar de hondmens. Die aanvaardt de vrouw en verdwijnt met haar. Later komen Alexander en de zijnen te weten dat hij haar heeft opgepeuzeld. Integratie kan pijnlijk zijn.Gemeenschappelijk aan beide verhalen, ondanks de dramatisch verschillende afloop, is de confrontatie met het vreemde en met de vreemde, met wat slechts ten dele menselijk lijkt, met wat leeft buiten de muren, in de wildernis. Gilgamesh en Enkidu worden boezemvrienden, onderling zo verschillend, koning en wildeman, cultuur en natuur, maar onafscheidelijk. Het oudste ons bekende verhaal is een pleidooi voor diversiteit. Zo lezen wij het althans. De jonge Engelsman die er in 1872 voor het eerst in slaagde fragmenten van het epos te lezen, werd getroffen door een andere verhaallijn. Hij zag een heel ander verhaal in het verhaal. Dat van de zondvloed, waarin hij vroom een bevestiging van de Bijbel las. Alle verhalen blijven scherven die men leest in het licht van de eigen tijd en zorgen en hoop. Ons treft de fascinatie met het vreemde, met de wildernis buiten de muren, ook meteen de wildernis van onze verbeelding. Het gevoel dat sommige mensen toch niet volkomen mens zijn zoals wij, maar buiten de samenleving staan, nog een proces van integratie, beschaving, assimilatie moeten doormaken alvorens voldoende op ons te gelijken om met ons te kunnen samenleven, leeft nog steeds, ook al geven wij dat niet meer zo gemakkelijk toe.

Schroom

Vele mensen weten vandaag zelfs niet meer welke naam ze moeten geven aan die vreemden. Tussen hen en ons staat een hoge muur van schroom, ligt een kloof van betrachte correctheid. Wat zijn het nu precies? Het is haast ontroerend om te zien hoe krampachtig wordt gezocht naar neutrale woorden om iets uit te drukken wat nu eenmaal niet onverschillig laat en dus geenszins neutraal is. Zij worden migranten genoemd, hoewel het bij een niet onaardig aantal van hen al twee of drie generaties geleden is dat ze nog eens migreerden en de meeste van hen niet de minste goesting hebben dat in de nabije toekomst nog eens te doen. Grappig aan het gebruik van de term ‘migrant’ is ook dat recente immigranten uit Canada, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland of andere verre landen nooit als migrant worden beschouwd, op voorwaarde dat ze blank zijn natuurlijk, en geld hebben helpt ook. We gebruiken ook die term op stelten, ‘allochtonen’, om ze te onderscheiden van de autochtonen, de inboorlingen. Een eigenaardige benaming is dat voor mensen wier families hier al drie generaties gevestigd zijn, bijna even lang als ons koningshuis. Zij zorgen overigens voor nogal wat gekheid in ons taalgebruik, die allochtonen. De inwoners van dit land die in hun kindertijd ten behoeve van de inboorlingen nog centjes hebben gestopt in de bedelblokjes versierd met een ‘dank u’-knikkend negertje, worden nu plots zelf inboorlingen. Bij een aantal van hen roept die term waarschijnlijk beelden op van strooien rokjes en brede neuzen met een been erdoor. Er zijn - geen einde aan de grappigheid - ook steeds meer mensen die het woord ‘allochtoon’ niet meer willen gebruiken. Zij spreken, zoals de Franstaligen dat al langer doen, van “mensen geboren uit de migratie”. “Housein, is dit je moeder?” “Nee, nee, ik ben geboren uit de migratie.” Er wordt ook gesproken van ‘nieuwe Belgen’. Dat is nog leuk. Die nieuwe Belgen zijn waarschijnlijk ook meteen de laatste Belgen. Heel overtuigd overigens, met weinig begrip voor onze etnische twisten. Maar we weten natuurlijk ook wel dat een niet onaardig aantal van die mensen van Turkse, Noord-Afrikaanse en andere origines wel onze buren, maar geen Belgen zijn. Het is opvallend hoezeer de term ‘vreemde’ in onbruik is geraakt of alleszins nog enkel vlot opduikt in ranzig, bruin taalgebruik. Nochtans lijkt dat de enige juiste aanduiding. Zo juist waarschijnlijk, zo revelerend, niet over de ander, maar over onze eigen wijze van voelen en denken, dat we die term niet meer durven te gebruiken. Hij struikelt over onze lippen. De categorie van mensen die we willen aanwijzen, valt nochtans niet te onderscheiden door hun status van migrant, hun inboorlingschap, hun taal, hun huidskleur, hun land van origine enzovoort. Geloven dat ze dat wel doen is zelfs een milde vorm van racisme. Die mensen hebben eigenlijk slechts één ding met elkaar gemeen: wij vinden ze vreemd.

Angst

De mensen die geloven dat welmenendheid tot eufemistisch taalgebruik moet leiden, hebben veel moeite om woorden te vinden die ze aanvaardbaar achten voor een werkelijkheid die ze nochtans duidelijk zien. Hypocrisie heet dat, een burgerlijke en christelijke deugd, niet te versmaden en vandaag onterecht als enkel een ondeugd beschouwd. Maar daar waar het relaties en vriendschappen redt, is het dodend voor gezond taalgebruik en helder denken. Laat ons duidelijk zijn: door een deel van de inwoners van dit land wordt een ander deel beschouwd als vreemden en hun vreemdheid boezemt angst in. Vreemdheid is natuurlijk niet gegeven. Het wordt gemaakt, sociaal geconstrueerd. Sommige trekken helpen daarbij - een andere taal spreken, een ander geloof aanhangen, een ander uiterlijk hebben - maar geen enkele van die trekken is bepalend, zelfs allemaal samen zijn ze dat niet. Ook het kenmerk of de groep van kenmerken waarmee wij het vreemde omschrijven, is niet gegeven. Zo is er in Europa de laatste jaren een duidelijke islamisering van het vreemde aan de gang. Heel wat mensen van Turkse en Noord-Afrikaanse origine, die tot voor kort nog migranten en allochtonen waren, zijn nu moslims, zonder dat er iets in hun overtuigingen is veranderd. Een aantal van hen is inmiddels misschien wel wat minder overtuigd of strikt moslim geworden. In vele geesten heeft zich een transformatie voltrokken waarbij het vreemde nu een identiteit krijgt opgeplakt, alsof daarmee de vreemdheid kan worden bedwongen, de angst worden verklaard: de islam is vreemd. Mensen die heel sterk gelijken op de vreemde moslims in onze steden, die misschien wel iets traditioneler zijn in geloof, kledingswijze en levenswijze, maar die migreerden naar Caïro of Istanbul in de plaats van naar Schaarbeek of Borgerhout, worden door hun nieuwe omgeving dan weer niet aangewezen als moslims, maar neerbuigend omschreven als ‘boeren’ en ‘traditionelen’, zoals vroeger bij ons de Limburgers en de West-Vlamingen. Ook dat is globalisering. De rurale armoelijder wordt ‘un traditionel’ als hij naar Caïro of Casa verhuist, ‘moslim’ als hij zich in Sint-Joost of Genk vestigt.

Vervreemding

Iedereen heeft blijkbaar af en toe vreemden nodig, vindt dan wel altijd kandidaten en zoekt naar een kenmerk dat, al beschrijft het die groep niet goed, toch de indruk wekt de aard van het vreemde uit te drukken: het zijn mensen die migreren, die hier niet geboren zijn, die moslim zijn… Houdt men die omschrijvingen even tegen het licht, dan stelt men meteen vast dat ze vol gaten zitten. Waar het over gaat zijn vreemden, en daarmee is de kous af. De vreemden komen dikwijls wel uit de ene of andere migratiestroom, zoals wij allemaal uiteindelijk, maar zij zijn vooral het product van een maatschappelijk proces, van het produceren van vreemdheid en vreemden. We kunnen dat proces een naam geven: ‘vervreemden’. Romantici gebruikten die term om de afstand tussen onze vermeende echte zelf (een romantische idee en fictie) en onze sociale zelf of ons ‘in de samenleving zijn’ uit te drukken. Marx, een romanticus die meende economie te kennen, was van oordeel dat die vervreemding het gevolg was van de geldeconomie die ons, volgens hem, van onze echte, ware natuur vervreemdt. Het probleem met die betekenissen is dat we het er nooit over eens zijn geraakt wat onze echte zelf of onze ware natuur dan wel zou kunnen zijn. Laten we de term vervreemden daarom uit handen van de romantici lichten en terugvoeren naar standaardtaalgebruik. Vervreemden, aldus Van Dale, betekent ‘vreemd, afkerig maken van’, ‘vreemd worden aan’ met als voorbeeld uit het boek van Job: ‘Mijne broeders heeft Hij verre van mij gedaan, en die mij kennen, zekerlijk zijn ze van mij vervreemd’. In die precieze betekenis is een aantal inwoners van dit land van de andere inwoners vervreemd. Iets heeft ze verre van ons gedaan.