Direct naar artikelinhoud

'Soms sta ik te kijken van mijn eigen onverdraagzaamheid'

Hij is een van de meest enigmatische figuren uit de Nederlandse literaire wereld. Op het eerste gezicht is hij een keurige, vrolijke jongeman. Maar in zijn ziel laat hij niet graag kijken. 'Ik ben geen goedaardig iemand.'

"Zondag, lunchtijd. Op de dag dat Koning Willem-Alexander jarig is, Ajax kampioen wordt en Bauke Mollema Luik-Bastenaken-Luik gaat winnen, komt Joost de Vries binnen. Hij heeft net tien kilometer hardgelopen.'"

Met een kleine lach leunt Joost de Vries achterover in zijn stoel. "Zo zou ik het stuk beginnen. Maar wie ben ik."

Hoe spontaan het ook lijkt, het is een kenmerkende opmerking van Gouden Boekenuil-winnaar Joost de Vries (1983). Hij zou het zelf niet snel toegeven, maar hij wordt niet graag verrast. En hij doet alles met een lach. We kennen hem een jaar of vier, hij schrijft vast voor ons blad, we zien hem vaak, maar hij blijft een van de meest enigmatische figuren uit de Amsterdamse literaire wereld: wijsneuzig maar niet pedant, succesvol maar onrustig, van zichzelf overtuigd maar niet misgunstig. Tot vervelens toe wordt hij de nieuwe Harry Mulisch genoemd. Hij schrijft columns over de populaire fantasy-serie Game of Thrones. En hij is kunstredacteur van De Groene Amsterdammer maar gaat bij voorkeur met vakantie naar Las Vegas. Met zijn keurige kleding, zelfverzekerde intellectualisme is hij de antithese van de hippe jonge schrijver. Toch maakt hij onlosmakelijk onderdeel uit van deze groep.

'Juist de maskers die we kiezen, tonen het diepste van onze ziel.' Het is een uitspraak van Josip Brik, populair professor in de fictieve Hitlerstudies, in De Vries' tweede boek, De republiek uit 2013. Wanneer we deze uitspraak op De Vries betrekken, lijkt hij maskerloos: 'vrolijk' is een woord dat vaak wordt gebruikt om hem te typeren. En precies bij dat idee van onkwetsbaarheid gedijt hij.

Zijn bescherming ligt in zijn alledaagsheid: een gewone, blonde jongen, zonder zichtbare afwijkingen of voorkeuren, met de meest voorkomende naam van Nederland. Van Lanoye, Grunberg of Robert Vuijsje - om enkele vorige Uil-winnaars te noemen - zijn de achtergronden en eigenaardigheden bekend. Joost de Vries houdt zijn masker zo dicht op zijn huid dat het lastig gluren is.

Als altijd is hij keurig gekleed, op het geaffecteerde af. Een groot horloge, jasje, polo, bruine schoenen. Aan het eind van het gesprek zegt hij: "Weet je, ik heb altijd geluk gehad. Maar dat kan ook zo weer voorbij zijn."

Hij praat niet graag over zichzelf. Als hij aan het woord is, raken zijn handen elkaar vaak aan. En als hij niet aan het woord is, wordt hij ongeduldig. "Gaan we het echt over mijn jeugd hebben?"

Ja.

"Oké. Ik ben er helemaal klaar voor. Alkmaar, 28 maart 1983. Academisch Medisch Centrum. Een maandag." Hij trekt een serieuze blik. "'Ik was een maandagskind', zegt Joost de Vries." Hij schiet in de lach. "Sorry."

Hoe heet je moeder?

"Truus."

Vader?

"Joep."

Broers en zussen?

"Een oudere broer. Hugo."

Opgegroeid?

"In Heerhugowaard. Noord-Holland, toen zo'n 35.000 inwoners. Mijn moeder was huisvrouw, mijn vader planoloog bij de gemeente. Hij had een moestuin die hij vanwege Tsjernobyl moest opgeven. Ik zie hem nog in de weer met dat harkje. Even denken, toen was ik drie. Ik had een tamelijk onbezorgde jeugd, of zo herinner ik het me toch.

"Toen ik een jaar of zes was, kreeg ik de ziekte van Perthes. Het komt heel zelden voor, ik was het tiende geval in Nederland. Iets met het kogelgewricht bij je heup. Tegenwoordig kan het zonder enige operatie verholpen worden, maar ik heb in die tijd veel onder het mes gemoeten en heb anderhalf jaar in een rolstoel gezeten of met krukken gelopen.'

Was dat het moment waarop je boeken ontdekte?

"Nee, eigenlijk niet. Ik ging gewoon op krukken voetballen, sloeg kinderen ermee in elkaar. Ik kon nog al eens driftig zijn.

"Lezen deed ik ook wel, maar vooral omdat ik jaloers op mijn oudere broer was. Hugo was zo'n jongen met tape om z'n brilletje, een beetje huilerig. Ik sloeg hem ook voortdurend. Hij wilde nooit buitenspelen, alleen maar lezen. Voor mijn gevoel wist hij alles. Elk kinderboek had hij al gelezen en kon hij me navertellen. Van dat vertoon van kennis was ik zeer onder de indruk."

Wat was het eerste wat je schreef?

"Rond mijn tiende ben ik een strip begonnen. Ik heb er denk ik wel veertig gemaakt, nam het belachelijk serieus. Het waren vaak navertellingen van films die ik had gezien. Het hoofdpersonage was Jack Noway, een detective in Los Angeles die het opnam tegen TDK-mannen. Je weet wel, het grote geld achter de cassettebandjes."

Zonder nadenken tekent hij het poppetje op een servetje. Het is een soort Fido Dido op steroids.

"Op de middelbare school ben ik meteen een column voor de schoolkrant gaan schrijven: 'Joost mag het weten'. Over de belevenissen van een brugklasser, licht ironisch ondertoontje. Dan had ik een woord geleerd - 'lumineus' of zoiets - en dan ging ik er alles aan doen om dat woord te kunnen gebruiken. En op mijn zestiende werd ik gekroond tot "de beste schoolcolumnist van Nederland". Ja, daar verbleekt die Gouden Boekenuil bij.

"Op de middelbare school heb ik elk boek uit de bibliotheek gelezen. Ik had leraren die alle beginzinnen van Willem Frederik Hermans uit hun hoofd kenden en daarover onderling wedstrijdjes deden. Ik dacht dat dat normaal was. Maar ik dacht vooral: ik wil dit nog beter kunnen."

Nog tijdens zijn studies Journalistiek en Geschiedenis in Utrecht begint hij voor De Groene Amsterdammer - 'onafhankelijk weekblad sedert 1877' - te schrijven. Eerst als stagiair, daarna als freelancer en sinds 2007 als kunstredacteur. De Vries is dan pas 24. Met zijn stukken bestrijkt hij een opvallend groot aantal onderwerpen: moderne literatuur, The Sopranos, klassieke kunst, Kanye West. Uitgeverijen beginnen te informeren naar zijn schrijfambities. Hij houdt het af.

"Ik heb een enorme afkeer van mensen die zeggen: 'Hé jongens, ik ga eens een roman schrijven.' Zo werkt het niet. Natuurlijk, ik schreef voor mezelf al wel, probeerde veel uit. Ik heb eindeloos veel mislukte documenten op mijn computer staan, drie warrige alinea's en that's it. Over een jongen met een Lacoste-polo, zijn kraagje omhoog, die door de stad zwerft op zoek naar meisjes en zwelgt in verdriet. Ja, Joost, dat is al eerder gedaan.

"Omdat ik voor De Groene veel debuten heb besproken, wist ik wat het instapniveau van Nederlandstalige literatuur was en wist ik waar ik in ieder geval niet over moest schrijven als ik origineel wilde zijn.

"Toen ik dat ging toepassen merkte ik op een gegeven moment dat er zich een verhaal begon te vormen. Langzaam maar zeker kwam het besef dat ik een roman aan het schrijven was. Dat werd Clausewitz."

Het boek betekende je doorbraak. In NRC Handelsblad werd je de nieuwe Harry Mulisch genoemd, een vergelijking waar je nooit meer van afkomt.

"Als er iets is wat de ontvangst van mijn boek me heeft geleerd als het gaat om het schrijven van recensies, dan is het dit: vergelijk schrijvers niet lukraak met mogelijke voorgangers. Natuurlijk, Mulisch vind ik te gek, maar bij beide boeken ben ik zo veel vergeleken met schrijvers die me koud laten. Die recensies zijn dan niet meer dan leesverslagen: het deed me hier en hieraan denken. Ja, maar probeer nu eens uit te leggen wat voor boek het is.

"Nadat ik had gesproken op de uitvaart van mijn vader, drie jaar geleden, nam ik me voor om nooit meer ergens zenuwachtig voor te zijn. Het summum van emoties heb je dan wel gehad, dan kun je de rest ook wel aan. Niemand hoeft me iets te vertellen over literatuur. Ik vertrouw op mijn eigen beoordelingsvermogen, weet wat kwaliteit is.

"Wat me opvalt, en dat is misschien raar om over jezelf te zeggen, is dat terwijl anderen geen idee hebben wat ze van het leven moeten verwachten, zeker in Amsterdam, ik dat wel heel goed weet. En dat is: schrijven. Ik heb genoeg blauwtjes gelopen, genoeg onvoldoendes gehaald, maar op het gebied van schrijven weet ik niet meer wanneer ik voor het laatst aan mijzelf twijfelde.

"Dat gevoel geeft zoveel zelfvertrouwen. Natuurlijk heb je ook zelftwijfel, over elke zin, maar als je die eenmaal overwint, weet je: dit kan alleen zo, dit kan niet anders dan zo. De eerste twee hoofdstukken van De republiek vond ik zo goed dat ik maar met moeite aan het derde kon beginnen.'

Waar komt dat zelfvertrouwen vandaan?

"Op een bepaalde manier ben ik heel oppervlakkig. Ik ben nooit heel erg boos, ik ben nooit heel erg blij. Tegenslag raakt me niet zo, maar succes ook niet, gek genoeg. Lage pieken, hoge dalen.

"Ik weet dat ik de reputatie heb een vrolijk iemand te zijn, maar ik ben geen goedaardig iemand. Ik sta soms te kijken van mijn eigen onverdraagzaamheid in mijn hoofd: 'Wat een prutsers, wat een amateurs', klinkt het veel. In de journalistiek en literatuur heb je veel mensen met een grotere mond dan talent."

Vind je De republiek beter dan Clausewitz?

"Ja. De republiek is veel menselijker, veel warmer, intelligenter. Er zit veel meer van mijzelf in. Het is verre van autobiografisch, maar het is wel zeer persoonlijk. Friso in De republiek is een andere versie van mezelf. Hij is een alter ego, die al die dingen wel heeft meegemaakt. Ik ben wat beleefder, maar zijn drift herken ik heel erg. En het boek gaat over rouw: zijn leermeester, Josip Brik, is overleden. Wie hem gaat opvolgen, ligt open. Hij is de kroonprins in een land dat geen monarchie meer is.

"Veel mensen hebben een gek idee over rouw. Rouw heeft niet met missen te maken, maar met paniek. Toen mijn vader een jaar overleden was, vond ik het moeilijker dan meteen na zijn dood. In het begin heb je alle adrenaline van een leven dat op zijn einde loopt, het ziektebed, de uitvaart. Pas veel later merk je wat voor spanning dat op je zet. Friso zit in dat stadium van paniek. Het traditionele rouwen van thuis op de bank zitten, waarbij je de regen op de ruit ziet vallen en denkt hoezeer je iemand mist, dat begint voor Friso pas na het boek."

Toch noemen veel lezers - ook die in de lezersjury van de Gouden Boekenuil - je boek eerder cerebraal dan persoonlijk.

"Ik kreeg laatst de vraag of De republiek een intellectuele roman of een roman over intellectuelen is. Het is natuurlijk dat laatste. Het boek gaat uiteindelijk over het zielenheil van Friso, een personage dat de grond onder zijn voeten vandaan geslagen krijgt. Het boek speelt zich af onder academici, er lopen schrijvers en filosofen rond, dichters en kunstenaars - allemaal personages met ideeën en opvattingen over kunst, geschiedenis en filosofie.

"Ik zou een heel rare roman hebben geschreven als ik die ideeën niet zou bespreken. Als je een roman over een arts schrijft, is het toch ook normaal dat er medicijnen aan bod komen?

"Ik verbaas me er soms over dat lezers zich laten intimideren en zo met dat intellectuele gedeelte bezig zijn. Als je een thriller schrijft, zijn mensen bereid om het spannend te vinden, of een satire grappig te vinden, maar als je een intellectuele roman schrijft, dan zijn mensen niet zo makkelijk bereid je intelligent te vinden. Ze denken liever: ik ben net zo intelligent.'

Wat wordt je volgende boek?

"Het volgende boek is een essaybundel. Hij gaat Vechtmemoires heten. Aanvankelijk wilde ik hele vileine essays over iedereen schrijven, maar als je zo'n prijs gewonnen hebt raak je toch in zo'n fase dat je de wereld helemaal prima vindt.' Hij lacht. 'Het is maar een gevaarlijke ontwikkeling. Ik wil de drift koesteren.'

Toine Donk en Daniël van der Meer zijn beiden hoofdredacteur van het literair tijdschrift Das Magazin.

Joost de Vries, De republiek, Prometheus, 264 p., 12,50 euro.

---

Joost de Vries

Joost de Vries is redacteur bij De Groene Amsterdammer en schrijver van twee romans. Zijn debuut, Clausewitz, verscheen in 2010 en werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs en de Selexyz Debuutprijs. In 2013 publiceerde hij De republiek. Dat jaar werd hij ook genomineerd voor de BNG Nieuwe Literatuurprijs en ontving hij het Charlotte Köhler Stipendium. Voor De republiek ontving hij in 2014 de Gouden Boekenuil.