Direct naar artikelinhoud

'Buurlanden hebben geen zicht op Syrië-strijders'

Voor de 22/3-commissie drukte topmagistraat André Vandoren, oud-topman van OCAD, de vrees uit dat veel Europese Syrië-strijders zich nog onder de radar bevinden. 'Wij brachten al onze Syrië-strijders al in kaart, sommige buurlanden niet.'

"In de beginjaren van het plan Radicalisering kreeg het OCAD informatie die niet afdoende was." Topmagistraat André Vandoren, van 2008 tot eind vorig jaar topman van het Coördinatieorgaan voor de Analyse van de Dreiging (OCAD), erkende gisteren voor de Kamercommissie die de omstandigheden in aanloop naar de aanslagen van 22 maart onderzoekt dat de informatiedoorstroming van veiligheidsdiensten naar het OCAD lange tijd te karig was. Tegelijk noemde hij kritiek van het Comité I en P op de OCAD-werking onterecht. "Ik heb nooit gezegd dat alles perfect liep, maar wij werkten met informatie die ons werd aangereikt. Wij waren ontvanger. Werd informatie niet ingebracht, dan hadden we het niet. In het laatste anderhalf jaar is er wél vooruitgang in de goeie richting."

Vandoren noemde de inval bij de terreurcel in Verviers, waarbij op 15 januari 2015 twee terreurverdachten werden gedood, het grote kantelpunt. Alleen, toen sloeg de slinger plots door naar de andere kant. Plots werd het OCAD overstelpt met ongefilterde inlichtingen, vanop alle niveaus. Daarop werd de methodologie veranderd en kregen alle politiediensten een opleiding in het filteren van relevante informatie - al valt de bedenking te maken dat deze werkwijze te laat kwam om de 22/3-aanslagen te voorkomen.

Een goed voorbeeld van een lokale beslissing, op basis van ongefilterde informatie, is de overhaaste sluiting van de Brusselse scholen na de aanslagen in Parijs van november vorig jaar op aangeven van toenmalig Franstalig gemeenschapsminister van Onderwijs Joëlle Milquet (cdH). Volgens Vandoren zat zijn OCAD daar voor niets tussen, en was het een nodeloze paniekmaatregel. "Ik was heel verrast door de sluiting van de scholen in Brussel. U kunt al onze evaluaties bekijken. Het is nooit aan bod gekomen. Wij kregen die informatie niet van steundiensten, wel over andere doelwitten."

Moeilijke samenwerking

Vandoren, die gespecialiseerd is in terreurdossiers sinds 1985, liet zich vervolgens somber uit over de toekomst. "Ik hoop dat ik volledig verkeerd ben maar ik vrees dat we er nog een tijdje mee bezig zullen zijn", zei hij, en drukte de vrees uit dat veel Europese Syrië-strijders zich nog onder de radar bevinden. "Wij scoren in Europa proportioneel hoog omdat we onze Syrië-strijders tenminste al in kaart brachten, maar sommige landen in onze nabijheid niet." Enkele parlementsleden drongen aan op namen. Frankrijk? "Ja." Duitsland, Nederland en Groot-Brittannië? "Ja, daar zijn problemen", klonk het.

Eerder tijdens de hoorzitting sprak ook Johan Delmulle, procureur-generaal van het hof van beroep in Brussel, van moeilijke samenwerking met het buitenland. Een groot probleem voor het Openbaar Ministerie (OM) noemde hij de gangbare praktijk dat elke 'derde dienst' (uit het buitenland) 'eigenaar' blijft van geheime inlichtingen die ze doorspelen. Zolang deze classified informatie door hen niet gedeclassificeerd wordt, mag het federaal parket deze informatie níét gebruiken in een strafonderzoek, benadrukte hij.

"Stel dat uit info van de Franse inlichtingendienst blijkt dat er een aanslag wordt beraamd op het Europees Parlement. Dan mogen wij dat wel weten... maar we zijn gegijzeld omdat we er in een strafdossier niets mee mogen doen! Zonder declassificatie mag het openbaar ministerie dergelijke nota's enkel gebruiken als sturingsinformatie."

Voor declassificatie moet het OM eerst aankloppen bij onze Staatsveiligheid of een buitenlandse ambassade, wat tijdrovend blijkt en zelden succes heeft. "Als we chance hebben, ja", klonk het scherp.

Of buitenlandse inlichtingen, die wettelijk niet gebruikt mochten worden, ook in handen waren van terreuronderzoekers in aanloop naar 22/3 is een hamvraag die vooralsnog niet werd gesteld.