Direct naar artikelinhoud

Coney Island aan de 'skreve'

Na bijna tien jaar leegstand luidt nu de doodsklok voor het Dadipark. Wat ooit een oord van vertier was, is nu vergane glorie. Bidden noch bouwen: in Dadizele wacht de sloophamer. Matthias Declercq

isschien hebben ze in Dadizele nog nooit gehoord van Coney Island. De landtong in het zuiden van Brooklyn, New York. Coney Island, motor van de Amerikaanse amusementsindustrie. Tot de jaren vijftig althans. Magneet voor Yankees. Een hotdog op het reuzenrad, een cola op de splash. Na de Tweede Wereldbrand stokte het rad. Geen volk, geen goesting, geen tickets. Wat overbleef was een vergeelde cartoon van plezier. Verval. Maar hier en daar draait er opnieuw een suikerspin en knettert popcorn. Er is hoop. Ze komen wel terug, de Yankees. Straks. En met hen de goesting, de kick van de kevertjes. Roetsjen.

In Dadizele, aan de skreve, de grens met Frankrijk, is de hoop de grond in geboord. Ze komen niet terug, de kinderen. De hamer ligt klaar. Straks, ergens in 2012, bengelt een zwarte metalen bol boven Dadipark. Klaar voor de schroot, na 52 jaar dienst. Het sloopcontract is getekend. In 2002 ging het park dicht voor een grondige renovatie. De veiligheid was niet langer toereikend. Sindsdien staat de draaimolen stil.

In het bedevaartsoord rest alleen nog de Bijbel en de herinnering. Hier durft Maria wel eens huilen en staat de kerk nog in het midden, maar herrijzen is niet voor Dadipark, dat kan alleen Jezeke. Devotie kent geen plezier. De deus ex machina wordt een breekijzer met lange tanden. Onze lieve Heer kijkt toe.

Het konijn aan de ingang lacht wel. En het verwelkomen gebeurt nog altijd in vier talen. Maar de eerste aanblik is geen kleurenbrij van jolijt. Grijsgrauwe muren, ingeslagen ramen en veel tekeningen. Niet van kinderen, maar van spuitbussen. Graffiti. Het West-Vlaamse relict van puberaal plezier is de voorbije jaren ten prooi gevallen aan gespuis. De esthetiek van het verval is hier geen mos op de schommel, of roest op de glijbaan, maar verf en verderf op de muren, de grond, de stoeltjes, de trapjes.

De botsauto's zijn weg. Alleen het stalen geraamte blijft over. De self service in het restaurant is een skatepark geworden. Op de bar staan de namen 'Lenoir' en 'Anna'. In viltstift. Naast opschriften die niet veel verder reiken dan 'Weed' en 'Stoned'. Een echo weerklinkt. Kinderlijk gekrijs van het schooltje naast het park. Daar worden nog met erwtjes geschoten en met patatten gegooid. Hier niet meer. In Dadipark was naïeve rebellie nog een deugd.

Ward Vergote heeft er zijn eerste lief gevonden. Hij heeft er ooit nog ingebroken. Meermaals, om te kunnen voetballen. Hij, verzetsstrijder met het park als inzet. Acht jaar gevochten voor het relikwie van z'n jeugd. Maar beton kent geen sentiment. Vergote zocht er ooit naar centen. "We vroegen het ons altijd af: ligt er nog vijf frank onder de loopbrug? Uit de zakken gevallen."

Thomas Van Kerf is dertien. En heeft amper herinneringen aan Dadipark. Hij heeft wel een petitie. Ter behoud van het park. Met 1.500 handtekeningen. "Maar ja. Het zal niet helpen zeker?" Dadipark is Dadizele. En Dadizele is Dadipark. Als straks de kranen de boel platgooien lopen geen kinderen meer met een hotdog op de loopbrug. Geen cola in de bootjes. Dan rest alleen het stof in de ogen en de krop in de keel.