Direct naar artikelinhoud

‘North and South’: de eerste review

De moeilijke derde. De plaat van de waarheid. Eens een artiest een succesvol debuut heeft afgeleverd en nadien bevestigt met de opvolger, is wat nadien komt doorgaans de lakmoesproef. Waren The Bigger Picture en Coming of Age echt lucky shots of is er voor Milow een echte carrière weggelegd? Op basis van North and South lijkt optie twee de meest plausibele, want om de cliffhanger maar meteen weg te geven: het is een uitstekende popplaat geworden. Opener ‘Son’ geeft meteen aan waarom. Milow is zo’n songwriter die niet alleen leuke, luchtige singles in de vingers heeft - ‘You And Me (In My Pocket) kent u inmiddels, en het wat sixtiesachtig aandoende ‘Rambo’ hoort in dezelfde categorie thuis - maar daarnaast ook diep in zijn binnenste woelt en muziek als een uitlaatklep ervaart.

In dat geval maakt het nummer deel uit van het verwerkingsproces na het onverwachte overlijden van zijn vader, nu bijna drie jaar geleden. Milow heeft het over hoe hij de leegte opvult met “work and work and accomplishments and praise”. De muziek eromheen, een kruisbestuiving van akoestische pop met een vleugje elektronica, geeft aan dat de cd ook vormelijk andere wegen verkent. Hetzelfde thema duikt opnieuw op in ‘KGB’, het sluitstuk van de plaat en opnieuw een song die meer doet dan louter entertainen. Zelf omschrijft Milow het als de deelverzameling van zowel Elliot Smith, Four Tet als Postal Service. Als iemand zo’n zinnige dingen zegt, spreken we niet tegen.

Songwriters zijn op hun best wanneer ze schrijven over wat ze kennen, zoals Milow in ‘The Kingdom’, waarin hij zijn haat-liefderelatie met België in kaart brengt en tussendoor ook de wat verzuurde mentaliteit van ons land op de korrel neemt. Het is een nummer waar de tekst het in eerste instantie op de muziek haalt, tot je merkt dat die in alle discretie toch rijker en rijker wordt. Ook knap: het aan David Gray verwante ‘Never Gonna Stop’, waarin een akoestisch gitaarmotiefje ingenieus wordt uitgespeeld tegen strijkers en spartaanse beats. Een hoogtepunt, en een potentiële hit. Heel anders, maar even radiogeniek, is het uptempo ‘Little in the Middle’, dat niet zou misstaan op een plaat van Crowded House, en dat ondanks de vrolijke melodie over een identiteitscrisis blijkt te gaan. ‘Building Bridges’ valt eveneens op door de beeldrijke tekst en illustreert opnieuw dat het niveau van de teksten voortdurend een on-Belgisch niveau haalt. “If I had a brick for every word we forgot to say/maybe i’d be building bridges now”. Het zou zo op een t-shirt kunnen.

Jonathan Vandenbroeck verstaat de kunst om zijn songs louter tot de essentie terug te brengen en al het overtollige vet er met een fileermesje af te snijden. Dat resulteert in elf compacte songs die goed in het oor liggen en eigenlijk al voorbij zijn voor je er erg in hebt. Grote risico’s worden er niet genomen, maar Milow heeft dan ook niet de pretentie grensverleggende muziek te maken. In plaats daarvan krijg je een knappe popplaat in handen met intelligente songs waar elk woord en elk akkoord precies op de juiste plek vallen. Je zou dat braaf en voorzichtig kunnen noemen. Zelf houden we het liever op ambachtelijk.