Direct naar artikelinhoud

De nobele kunst van politisering

Op 4 april kwam de culturele sector in het Vlaams Parlement pragmatisch uit de hoek. Eensgezind gaf men het startschot voor de volgende subsidieronde. In een charter werden belangrijke onderlinge afspraken gemaakt. Tien procent van de middelen gaan naar projectsubsidies. De beoordelingscommissies respecteren alle procedurele stappen uit het kunstendecreet. De minister volgt de adviezen van de commissies. En culturele organisaties leggen zich zeer bij de uiteindelijke beslissing zonder bij deze of gene partij of politicus hun gelijk te willen halen.

De cultuurwereld geeft daarmee blijk van volwassenheid en professionalisme. Alle steunpunten leverden essentieel voorbereidend veldwerk en belangenorganisaties zoals OKO bewezen dat ze delicate evenwichtsoefeningen tot een goed einde kunnen brengen. Bovendien tonen we een dosis gezonde ambitie en leggen we de lat hoog. Alle commissies worden immers bevolkt door experten uit de cultuurwereld zelf en zij krijgen een zware, maar ongemeen boeiende verantwoordelijkheid op de schouders. Als ze zich van hun meest visionaire, dappere en ook pragmatische kant laten zien, dan kunnen ze het landschap in een fundamenteel andere plooi leggen.

Toch draagt het charter met al deze afspraken ook enkele gevaren in zich. De vraag of alle commissies opgewassen zijn tegen het vele werk, de druk van alle kanten, en de ongetwijfeld pijnlijke keuzes kun je momenteel alleen beantwoorden met veel vertrouwen en steun voor al diegenen die de handschoen opnamen. Verder is er de vraag of een vorm van Hollandse ‘verfondsing’, mocht dit charter als een stap in die richting zijn bedoeld, in Vlaanderen ooit kan werken. Maar misschien problematischer is dat je met dit charter niet enkel een terechte poging onderneemt om fout politiek gekonkel uit te bannen. Je zet potentieel alweer een stap in het afbouwen van het essentiële debat tussen de culturele en de politieke wereld, wederzijds wantrouwen of zelfs desinteresse dreigen de norm te worden. En dat alles past in de voortschrijdende depolitisering van de samenleving.

Dat het wraakroepend is wanneer deze of gene ‘député’ er om vijf voor twaalf nog even voor zorgt dat zijn lokaal en ‘gerefuseerd’ gezelschap toch wordt opgevist, behoeft geen betoog. Maar als je het iets ambitieuzer bekijkt, zou zo’n subsidieronde natuurlijk ook een langgerekte hoogdag van het maatschappelijk debat over het belang van cultuur in de samenleving kunnen zijn. Daarvoor moet ook de politiek mee aan tafel willen, wat vandaag zacht gezegd niet echt het geval is. Maar je kunt als sector de druk zelf natuurlijk veel meer opvoeren dan tot nog toe gebeurde: door meer dan een louter technocratische houding aan te nemen en - met zijn allen - een inhoudelijk debat op te eisen, door een onderscheid te maken tussen laag-bij-de-gronds politiek gekonkel en waardevolle en zelfs nobele politisering, door in te zien dat we de limieten van onze autonomie hebben bereikt en ons ten volle moeten inschakelen in allerlei verticale maatschappelijke win-wingesprekken en samenwerkingen met andere sectoren. Kunst is inderdaad helemaal geen politiek, maar als ze er zelf voor kiest apolitiek te worden of zich op populistische wijze en zonder tegenkanting laat verbannen naar een ongevaarlijke en gedepolitiseerde kunstige speeltuin, dan is dat een zwaktebod.

Onontbeerlijke rol

Met het oog op een politiek-culturele dialoog is het interessant dat de Vlaamse regering, na ons lang in blijde verwachting te hebben gehouden, enkele weken terug in tal van cultuurhuizen nieuwe bestuurders aanstelde. Nu alle Vlaamse regeringspartijen hun legitieme vertegenwoordigers mochten afvaardigen, valt te hopen dat zij niet enkel de stem van hun partij in de cultuurhuizen laten klinken. Aangezien ze met die partijen niet enkel een overtuiging delen, maar er ook een uitgebreid netwerk hebben, kunnen ze daar omgekeerd ook de stem van de cultuur laten gelden. Er vallen tal van kwesties te verdedigen: een ambitieuzere visie en grotere zichtbaarheid voor cultuur in Vlaamse toekomstplannen, en inderdaad ook méér middelen. Dankzij het fantastische werk van vele Vlaamse artiesten en cultuurwerkers in de voorbije decennia, onder andere dankzij Vlaamse steun, heeft onze regio een visionaire culturele reputatie die de grenzen van Europa ver overstijgt. Die intact houden vergt de opbouw eerder dan de afbraak van het gesprek tussen politici en culturo’s. Niet onder de vorm van plat partijpolitiek gelobby, wel van een verstandig en inhoudelijk debat. Onze samenleving, ook de culturele sector, heeft veel meer en niet minder politisering nodig, en wie artiesten en cultuurwerkers daarin de onontbeerlijke rol ontzegt die sommigen onder hen al opnemen, geeft om te beginnen blijk van paternalistische onderschatting. Wie dan ook nog de illusie koestert dat de politiek ons met rust zal laten als wij hetzelfde met hen doen, kan zich weleens schromelijk vergissen. Recente parlementaire vragen tonen aan dat waakzaamheid geboden is en dat we maar beter met open vizier het gesprek kunnen aangaan.