Direct naar artikelinhoud

DE GRAUWE & SCHOORS

Topeconomen Paul De Grauwe en Koen Schoors wisselen elkaar af en schrijven over mens, wereld en economie.

De Olympische Spelen beginnen deze week. Tijd om na te denken over zin en onzin van zo een immense onderneming. Is overheidssteun economisch zinvol?

Het begint allemaal met een concurrentieslag tussen landen om het recht te verwerven de volgende Olympische Spelen te organiseren. Regeringen besteden een bom geld om op allerlei manieren (inclusief omkoperij) een groep oude mannen te overtuigen hun dat recht te verlenen. Als dat obstakel overwonnen is moeten de belastingbetalers van het land in kwestie overtuigd worden. En dat gebeurt op twee manieren. Ten eerste worden de kosten voor de belastingbetalers systematisch onderschat; ten tweede worden de baten tot het belachelijke toe overschat.

Bij elke Olympische Spelen wordt (in democratische landen) aan het parlement de toelating gevraagd om de Spelen met belastinggeld te financieren. Dit gebeurt altijd op basis van sterk onderschatte kosten. Dat blijkt achteraf wanneer de begroting voor de Spelen moet opgekrikt worden. Op dat moment is er geen weg terug. Dat was ook het geval met de Spelen in Londen. Bij de start werden de kosten geraamd op 2,4 miljard pond. Vandaag zijn die kosten opgelopen tot 9, 4 miljard pond, bijna viermaal meer dan oorspronkelijk geschat. De Britse minister verantwoordelijk voor de Olympische Spelen verklaarde onlangs dat, indien ze had geweten wat ze vandaag weet, ze nooit akkoord zou zijn gegaan om de Spelen te organiseren.

Het tweede luik in de volksmisleiding gebeurt langs de batenkant. Het is meestal moeilijk aan belastingbetalers een miljardenfactuur voor te leggen voor iets wat slechts vier weken duurt. Daarom wordt de belastingbetaler voorgespiegeld dat de stadia, de monumenten, de huisvesting van de atleten en de infrastructuur errond na de Spelen zullen gebruikt worden en iedereen ten goede zullen komen. Daar blijkt meestal niets van aan te zijn. Het zijn witte olifanten die een jammerlijk bestaan lijden. Stadia en wegen die nog nauwelijks gebruikt worden.

Bij elke Spelen worden ook wetenschappers ingeschakeld om de directe en indirecte baten van de Spelen te becijferen. De meest gebruikte truc bestaat erin de 'multiplicator'-effecten van de gemaakte uitgaven te becijferen. Dat ziet eruit als volgt. De bouw van een stadion leidt tot extra tewerkstelling; bouwmaterialen moeten besteld worden met nieuwe tewerkstelling tot gevolg; de horeca rond de stadia profiteert ervan, enz. Als je dat allemaal optelt, vind je altijd dat één euro die de overheid op die manier uitgeeft tot meer dan één euro extra productie en dus inkomens leidt. Een vreugdekreet wordt door de organisatoren geslaakt.

Het probleem van dergelijke berekeningen is dat ze op dezelfde wijze kunnen gemaakt worden voor elke euro die de overheid uitgeeft. Neem bijvoorbeeld de uitgaven voor scholen of hospitalen. Die leiden ook tot meer tewerkstelling, en tot vele indirecte effecten, die wanneer je ze optelt tot ongeveer dezelfde multiplicator leiden. Wanneer de overheid dus één euro uitgeeft voor een stadion kan ze die euro niet uitgeven voor een school of een hospitaal, met het gevolg dat daar geen multiplicatoreffecten ontstaan.

In feite is het zo dat het multiplicatorverhaal geen uitsluitsel kan brengen over de vraag of de investering van de overheid in een olympisch stadion een goede beslissing is. De vraag die een overheid zich moet stellen is wat de collectieve behoeften zijn die door de markt niet gemakkelijk kunnen voldaan worden. De behoefte aan "collectief vertier" kan gerust door de markt worden gerealiseerd. Er is weinig nood aan overheidsingrijpen, tenzij het zorgen voor veiligheid. Diegenen die naar het stadion willen gaan en overbetaalde sportlui in actie willen zien moeten daar zelf voor betalen, zonder aan de belastingbetaler de rekening te presenteren.

Er zijn collectieve behoeften die niet gemakkelijk door de markt worden gerealiseerd. Onderwijs en gezondheid zijn dergelijke behoeften. Sommigen zullen zeggen dat de markt dat ook kan. En dat is ook zo. Het probleem is wel dat in een vrije markt de prijs van onderwijs en gezondheid zo hoog kan zijn dat een groot deel van de bevolking er geen toegang toe heeft.

Iedereen heeft recht op onderwijs en gezondheid. Het is de taak van de overheid om belastinggeld daarvoor te gebruiken. We leven niet in een maatschappij waarin eenieder het recht heeft om naar het stadion te gaan. Daarom is het ook zonde dat de overheid belastinggeld gebruikt om stadia te bouwen.