Direct naar artikelinhoud

Geen naam, een begrip

De Vlaamse kunstpaus. Het was het etiket dat de naam Jan Hoet steevast vergezelde. Maar zoals in alle clichés zit ook hier een zekere waarheid in. Hoet was controversieel en flamboyant, maar vooral ook niet te stuiten. Portret van een man met een missie.

Jan Hoet is tijdens zijn leven opgehemeld en verguisd. Sommigen vonden dat hij, zoals een paus, te veel macht had: hij kon kunstenaars heilig verklaren, anderen in een eeuwig vagevuur laten lijden en de toegang tot de roem ontzeggen. Alsof alleen hij kon wikken en beschikken.

Anderen vonden dan weer dat hij van kunst een kermis maakte, nog anderen waren van mening dat hij met zijn al te intuïtieve benadering van kunst vooral zichzelf en niet de kunstenaar in het zonnetje zette.

Toch staat het als een paal boven water dat Jan Hoet in Vlaanderen en België van hedendaagse kunst een item heeft gemaakt, vaak een nieuwsitem - niet in de laatste plaats dankzij zijn flamboyante persoonlijkheid en optredens. Hij maakte graag een kermis van kunst: 'zijn' museum, het S.M.A.K. in Gent, opende hij in 1999 met een bokswedstrijd. Maar de kermis stond altijd ten dienste van de kunst.

Jan Hoet heeft een pioniersrol vervuld in de bekendmaking, verspreiding en appreciatie van 'moeilijke' kunstenaars als Joseph Beuys, Marina Abramovic, Bruce Neuman, Luciano Fabro en Mario Merz. Met een evenement als Chambres d'Amis in 1986 in Gent liet hij de kunst uit het museum breken en de stad veroveren, tot in de huiskamers toe.

Kunst tegen eenzaamheid

Omgekeerd maakte hij Belgen bekend in het buitenland. Als artistiek leider van documenta IX in Kassel in 1992 heeft hij Belgische kunstenaars als Luc Tuymans, Raoul De Keyser, Guillaume Bijl, Thierry De Cordier en Panamarenko een internationaal podium geboden en indirect de schijnwerpers op de boeiende en bloeiende kunstscene van ons land gevestigd.

Hoet wordt terecht tot de grote internationale curatoren gerekend, een - voorbije - generatie die een compleet ander soort tentoonstellingen maakte en die zich als kunstenaar onder de kunstenaars opstelde. Hoet wordt beschouwd als de evenknie van de Zwitser Harald Szeemann (die in 2005 overleed), de Duitser Kaspar König en de Nederlander Rudi Fuchs, met wie Hoet in 1997 in Venetië een tentoonstelling maakte over Vlaamse en Nederlandse kunst.

Hoet was een vurig verdediger van kunst, niet alleen van hedendaagse kunst, ook van oude en moderne meesters: Van Eyck, Rubens en Permeke lagen hem zeer na aan het hart. Jan Hoet had kunst nodig, als motor van verwondering en bewondering. Hij laadde zich op aan kunst, ademde kunst, leefde kunst, wás kunst. Net zoals de legendarische trainer Raymond Goethals voetbal ademde en voetbal was. Er waren zelfs fysieke gelijkenissen tussen Hoet en Goethals.

Hoet slaagde erin om van kunst een mediagebeuren te maken en het ook nog eens hoog op de politieke agenda te plaatsen. Jarenlang huisde Hoet met zijn 'museum voor hedendaagse kunst' in de achterkamers van het Gentse Museum voor Schone Kunsten. Maar hij bleef ijveren voor een echt museum, 'zijn' museum, en wilde dat de overheid daar ook geld, veel geld, voor vrijmaakte. Dat werd dan het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst, het S.M.A.K. in het Gentse Citadelpark.

"Het is vooral de kunst die me zoveel energie geeft", zei hij in In de wereld van Jan Hoet, het boek dat hij samen met Laurens De Keyzer in 2008 maakte. Hoet kon ook fysiek niet zonder kunst. Toen hij in het Duitse Herford ging werken - in 2002 stampte hij daar het MARTa uit de grond in een stadje van niet eens 70.000 inwoners - was het eerste wat hij deed: een schilderijtje aan de muur hangen. "Omdat dat een teken van leven is. Ik ben niet graag alleen. Andere mensen hebben een televisie nodig om niet alleen te zijn, om compagnie te hebben. Ik niet. Ik heb genoeg aan een tekening, een schets."

Wat kunst is, wist ook Hoet niet. In 1991 zei hij: "Ik weet niet wat kunst is. De kunst zelf zal ons vertellen wie ze is. Niet ik. Ik kan alleen maar een ticket voor de ontdekkingsreis aanbieden." In een speciale aflevering van het magazine DMuze, dat De Morgen eind mei 2012 maakte voor Hoets tentoonstelling Sint-Janin Gent, schreef hij: "Ik weet nog altijd niet wat kunst is."

Toch slaagde hij erin om over dat mysterie kunst op een bevattelijke manier te praten en de vaak als 'moeilijk' gepercipieerde hedendaagse kunst op een aanstekelijke manier aan de man te brengen. Wat hij zei en deed, was nieuws, zelfs in de populaire media.

Hoet heeft veel curatoren opgeleid. Van onder zijn vleugels komen onder anderen Bart De Baere (directeur van het Antwerpse M HKA), Ann Demeester (voormalig directeur van het kunstcentrum De Appel in Amsterdam en vanaf 1 februari 2014 directeur van het Frans Hals Museum in Haarlem) en Eva Wittocx, curator in museum M in Leuven. Maar een nieuwe Jan Hoet - met een vergelijkbare impact buiten de kunstwereld - is er voorlopig niet opgestaan.

Averechts

Wie Hoet één keer heeft ontmoet, zelfs nog recent, kwam onder de indruk van zijn enorme gedrevenheid en vitaliteit. Dynamiek en nog eens dynamiek, het brommertje ging altijd maar door. Alsof Hoet constant wou ontkennen dat hij kanker, een trombose en een hartinfarct overwonnen had. Dat hij maar één nier had en een dialysepatiënt was. Hij bleef ook roken. "Na de twintigste operatie heb ik besloten dat ik blijf roken tot op mijn sterfbed."

Hij was door niets of niemand te stoppen. Hij zou zijn vergankelijkheid wel eigenhandig overwinnen. In oktober 2011 reisde hij voor het eerst naar China, waar hij de biënnale van Yinchuan ging leiden. Dialyse of niet. "Mijn familie kwam met een veto. Dat werkt bij mij altijd averechts. Dus ik vlieg erin."

Hij bokste ook nog en passant Sint-Janin elkaar. Over spiritualiteit. In de Sint-Baafskathedraal van zijn geliefde stad Gent. In enkele maanden tijd. Zestig kunstenaars werkten mee. Delvoye, Fabre, De Cordier, Martin, Braeckman. Belangeloos. Dat deden ze voor Jan Hoet.

Vorig jaar overtrof hij zichzelf nog eens met Middle Gate, een tentoonstelling die hij opzette in Geel. Hij bracht er 240 werken samen van kunstenaars en psychiatrische patiënten - zonder onderscheid. Niet toevallig in Geel, waar hij opgroeide en waar in zijn ouderlijke huis drie patiënten inwoonden.

Over zijn begrafenis zei hij: "Als ik dood ben, wil ik de overblijvers graag rond mijn kist verzameld zien. In een kerk, in elk geval in een kerk, al was het maar om esthetische redenen. Maar ook om het ritueel, en omdat ik gelovig ben. Geen intieme dienst dus, absoluut niet. Hoe meer volk hoe liever. Mijn gezin, kunstenaars, vrienden, tegenstanders, allemaal welkom. Dat zal wel met mijn ijdelheid te maken hebben, maar dat is geen doodzonde."

Jan Hoet. Het is geen naam, maar een begrip, een fenomeen.