Direct naar artikelinhoud

Zelfs dit komen we te boven

Tijd voor kritisch zelfonderzoek in Limburg na de sluiting van Ford Genk

Even gewoonweg de cijfers. Limburg telt ongeveer 830.000 inwoners, waarvan meer dan de helft een job heeft. De rest bestaat uit kinderen, studenten, gepensioneerden, arbeidsongeschikten, zogenaamd niet-werkende huisvrouwen en werkzoekenden. Dat zijn een goeie 450.000 personen die professioneel actief zijn. Ongeveer tienduizend van hen verliezen door de sluiting van Ford Genk rechtstreeks of onrechtstreeks hun baan; bijna 2,5 procent van de totale beroepsbevolking in één provincie. Of één op de veertig actieve Limburgers. Dat is zeer veel. Het percentage toont, naast de tienduizend stuk voor stuk persoonlijke drama's, ook aan dat leunen op een handjevol grote bedrijven in een regio sociaaleconomisch niet bepaald verstandig is. En al zeker niet meer van deze tijd.

Nu Ford Genk ten dode is opgeschreven mag dezelfde vraag gesteld worden die ook weerklonk toen een kwarteeuw geleden de Limburgse mijnen dicht gingen: komt het ooit nog goed? Het antwoord is, net zoals toen, ook nu duidelijk: uiteraard. Iedere regio veert na een zware tegenslag uiteindelijk weer op, en vaak met hernieuwde slagkracht. Zo luidt immers een van de wetten van de economie en bij uitbreiding van een bevolking; dat downs gevolgd worden door een up en vice-versa. Alleen is de vraag dit keer genuanceerder: veert Limburg weer op door opnieuw grote bedrijven aan te trekken? Bedrijven die enkel aan assemblage doen, niet autonoom gerund worden (maar zich zoals Ford Genk moeten schikken naar grillige en grimmige beslissingen die in buitenlandse hoofdzetels genomen worden) en strikt genomen weinig of geen meerwaarde genereren bovenop het louter in mekaar sleutelen van producten bestemd voor de rest van Europa. Die tijd lijkt nu wel degelijk definitief voorbij.

Dat is heel even een ramp. Laaggeschoolde arbeiders en bedienden die een leven lang gewoon waren om voor een stevig verankerd bedrijf te werken, realiseren zich nu met een schok dat zelfs die verankering en grootschaligheid geen werkzekerheid biedt. Vergelijk het met de tijd waarin pa en ma hun kinderen adviseerden om toch maar vooral "voor de staat" te gaan werken: altijd vast werk (zij het niet noodzakelijk interessant werk) en nadien een deftig pensioen. Ook die tijd is voorbij. De dingen veranderen en uiteindelijk is dat maar goed ook.

Op middellange termijn kan immers precies die verandering een zegen blijken te zijn. Of we het nu willen of niet, de 21ste eeuw wordt in West-Europa een tijd van kleine en middelgrote ondernemingen. Gedaan met megafabrieken waar op geestesdodende wijze onderdelen in mekaar worden geschroefd. Op het gevaar af wollig en geforceerd optimistisch te klinken, maar de codewoorden voor de nabije toekomst luiden wel degelijk 'creativiteit', 'kleinschaligheid' en 'onderscheid'. Nu andere, verafgelegen landen beter, goedkoper en sneller kunnen schroeven dan wij ooit zullen kunnen, moet de meerwaarde uit onze hersenen komen. Tijd voor kritisch zelfonderzoek ook: waar zijn we goed in, wat kunnen we beter dan de anderen en welke nieuwe tendensen en noden bieden zich aan? Denk aan alles wat met alternatieve energie en klimaatbeheersing te maken heeft (zonder enige twijfel dé sector van de toekomst), aan media en communicatie, aan alle denkbare uitingsvormen van cultuur, zorg en medische zaken, IT, wetenschappelijk onderzoek met praktische commerciële mogelijkheden, academisch onderwijs en modern toerisme. Kortom, denk aan zowat alle economische sectoren waarbij intelligentie en flexibel ondernemerschap de hoofdrol spelen, en waarin de mens niet langer gezien wordt als een verlengstuk van een machine of een te schrappen onderdeel van een bedrijfsmatig organigram.

Klinkt aardig, maar zolang onze verkozenen (die blijkbaar de durf niet hebben) én onze vakbonden (die vastzitten in een bizarre verstarring over hoe de verhouding tussen arbeid, patronaat en beleid anno 2012 er moet uitzien) dergelijke visie niet delen of concreet ondersteunen, raken we hopeloos achterop. We mogen nog weken of zelfs maanden terecht treuren over het verlies van opnieuw duizenden arbeidsplaatsen; uiteindelijk moeten we vooruit. Omdat achteruitgang geen optie is, en stilstand een nachtmerrie.

Dat vooruitzicht biedt op dit moment voor de ontslagenen van Ford Genk uiteraard weinig troost. Zij zullen terecht denken: en wat met ons? Maar uitgerekend Limburg heeft ervaring met overgang en vooruitgang. De overgang van een pure landbouwprovincie naar de steenkoolperiode (nog niet eens honderd jaar geleden stond Genk letterlijk niet op de landkaart), de transit van steenkool naar grote industrie, van de 'uithoek' naar het epicentrum van de grensoverschrijdende euregio - notabene de meest welvarende streek in Europa. En nu dus de onvermijdelijke transit van enkele buitenlandse überbedrijven naar een toekomst van vele honderden kleinere ondernemingen die door mensen van hier gerund worden. Als je het op die manier bekijkt vormt de sluiting van Ford Genk deel van een weliswaar pijnlijke fase, maar wel een die de deur openzet voor anders en beter. Nu nog alle hoofden in dezelfde richting, en wie weet evolueert uitgerekend Limburg naar de frontlijn van wat moderne tewerkstelling betekent.