Direct naar artikelinhoud

Bijna helft jongens blijft minstens één keer zitten

BRUSSEL l Van alle jongens heeft ongeveer veertig procent of bijna de helft op het einde van het secundair onderwijs minstens één jaar schoolachterstand. Bij meisjes is dat een stuk minder: 'slechts' 27,29 procent is minstens een keer blijven zitten. Dat blijkt uit de meest recente cijfers over de schoolachterstand bij de leerlingen in het schooljaar 2007-2008, die de Coreliokranten publiceerden.

De cijfers voor het schooljaar 2007-2008 betekenen een lichte daling ten opzichte van het jaar daarvoor. Maar die daling is te klein om betekenisvol te zijn. Het probleem blijft dus even groot. Zittenblijven, ziekte en verandering van studierichting zijn de belangrijkste oorzaken van het oplopen van schoolachterstand.

Er zijn ook opvallende verschillen tussen ASO, TSO en BSO. In het laatste jaar ASO is nog maar 16 procent van de jongens blijven zitten, in het laatste jaar TSO is dat al 45 procent en in het laatste jaar BSO zelfs 59 procent. Ook bij de meisjes lopen de verschillen tussen het ASO en BSO hoog op, van 9 procent tot 50 procent.

De kloof tussen jongens en meisjes bestaat al jaren. Dat is te wijten aan de hormonale ontwikkeling bij jongens, die veel meer in pieken en dalen verloopt en die haantjesgedrag en impulsieve reacties in de hand werkt. Bovendien zouden jongens in het lager en secundair onderwijs te weinig mannelijke rolmodellen hebben.

Het aantal zittenblijvers in het hele secundair onderwijs (eerste tot zesde leerjaar) blijft overigens stijgen: vorig schooljaar waren dat er 121.129 of 29,08 procent van de totale leerlingenpopulatie. In 2005 was dat nog een volle procent minder.