Direct naar artikelinhoud

Wie is er bang van de grote, boze bankier?

Hollywood heeft altijd al van de lekkere slechterik gehouden. Nu eens was dat de cowboy of de indiaan, dan weer de Russische spion of moslimterrorist. Maar tegenwoordig kan zelfs een bankrover op meer sympathie rekenen dan de nieuwe favoriete bad guy: de bankier.

Als er tegenwoordig iemand uit de financiële wereld in een film zit, blijkt het steevast om tuig van de allerergste soort te gaan. Tuig dat liegt, bedriegt, gebakken lucht door de strot van naïeve beleggers ramt, schaamteloos hoge bonussen op zak steekt, door het gegraai de economie van hele staten ten val brengt en geld door ramen en deuren gooit. Intussen snuiven en neuken ze zich te pletter, en achteraf mag u de rekening betalen, terwijl ze op weg naar de uitgang nog snel een wraakroepend riante ontslagpremie incasseren of een contractueel vastgelegd aandelenpakket verzilveren. En berouw tonen over hun toch niet geringe zonden? Vergeet het!

De financiële wereld heeft het met haar uitspattingen en wanpraktijken zo bont gemaakt dat er nu zowaar al een wraakfilm over Wall Street gemaakt is. Yep: in Assault on Wall Street raakt een Jan Modaal (gespeeld door Dominic Purcell) al zijn spaargeld kwijt door slecht beleggingsadvies. Omdat de schuldigen ongestraft dreigen te blijven, besluit hij het recht in eigen handen te nemen, en trekt eropuit om de schuldige topbankiers overhoop te knallen - en voor alle duidelijkheid: we hebben het hier niet over een komedie.

Waar is de tijd dat de slechteriken in wraakfilms nog gewoon verkrachters, moordenaars of nazi's waren? En hoe erg is het gesteld met het imago van de bankiers als ze op dat lijstje terechtgekomen zijn?

Zéér erg, zo blijkt. De akelige bordjes waarop stond 'Interdit aux Nord-Africains' zijn bij ons allang weer van de cafédeuren verdwenen, maar in Londen duiken tegenwoordig aan sommige bars wél nieuwe bordjes op: 'No suits, please' - hier geen mannen in pakken: wie had ooit gedacht dat de bankier en beleggingsadviseur the niggers of the world zouden worden?

Het moet ergens in de jaren '80 begonnen zijn, tijdens de hoogdagen van het yuppiedom. De eerste financiële bad boy die de wereld via het filmdoek liet kennismaken met excessieve hebzucht hebben we te danken aan Oliver Stones klassieker Wall Street. Het centrale personage van de film was eigenlijk de jonge ambitieuze stockbroker Bud Fox (Charlie Sheen), maar Michael Douglas zette de scrupuleloze slechterik Gordon Gekko zo sterk neer, en met zo veel duivels genoegen, dat hij met de hele film aan de haal ging.

Wall Street en Douglas' prestatie veranderden definitief het beeld van de financiële wereld in de film: voordien werden bankiers en beleggers vaak afgeschilderd als stijve, discrete oude heren met een aktentas, of als ietwat lachwekkende Dagobert Duck-types. Maar Gekko en zijn acolieten waren ánders: jonger, sexy, luidruchtig, agressief, strak in het pak zittend en openlijk verkondigend wat die stijve, discrete heren van vroeger alleen maar durfden te denken: wij willen geld, en wel zo veel en zo snel mogelijk!

Erger misschien: Michael Douglas verkondigde in Wall Street Gekko's akelige 'Greed is good. Greed is right. Greed works'-filosofie met zo veel verve dat het zowaar het échte credo werd voor hele generaties yuppies overal ter wereld.

Een van de enthousiaste bioscoopbezoekers toen was overigens een zekere Jordan Belfort, een gesjeesde tandartsstudent uit de Bronx die na het zien van de film besloot Gekko's advies ter harte te nemen...

Emotieloos

Het succes van het Gekkopersonage zorgde uiteraard ook voor vele filmische zonen, en bij de ene bleek het nog erger gesteld met zijn ethisch bewustzijn dan bij de andere: "Ik had een sterke werkethiek. Maar het probleem was de ethiek in mijn werk", vatte broker Seth Davis het al kernachtig samen in (het overigens meer dan bekijkbare) Boiler Room.

Uiteraard moeten makelaars en bankiers de betekenis van het woord 'ethiek' dan wel kennen, wat lang niet in elke film het geval blijkt: het meest extreme voorbeeld is American Psycho, de excellente en wat onderschatte verfilming van het gelijknamige boek van Brett Easton Ellis, met Christian Bale in de rol van investment banker Patrick Bateman. Die compleet gewetenloze psychopaat kickt alleen op geld en uiterlijkheden. Toen de film uitkwam, werd die gezien als een groteske satire, en terecht uiteraard. Maar de stelling dat de persoonlijkheid van CEO's en financiële toplui vaak akelig veel overeenkomsten vertoont met die van psychopaten, is ondertussen wel min of meer gemeengoed geworden, bizar genoeg: ze kunnen allebei mensen manipuleren als de beste, ze zijn allebei ijzingwekkend kil en koel en vooral: ze kennen geen van beiden enig schuldgevoel of echte emotie.

"Ik heb alle kenmerken van een mens: bloed, vlees, huid, haar. Maar ik heb niet één enkele, duidelijke of herkenbare emotie. Behalve dan hebzucht en walging", zegt Bateman in American Psycho. En dat zou zowat het psychologisch paspoort kunnen zijn van élke bankier, trader en broker in de Hollywoodfilms sindsdien.

Het kicken op uiterlijkheden is nog zo'n kenmerk van de bankier-als-slechterik: de belangrijkste vraag in het leven van Patrick Bateman is of hij een reservatie geregeld krijgt in Dorsia, het meest exclusieve restaurant van New York - en dan het liefst op een vrijdagavond, de meest exclusieve avond van de week. En hij krijgt bijna een zenuwinzinking wanneer hij merkt dat een collega een nog exclusiever naamkaartje in een nog exclusiever lettertype op een nog exclusiever kleur papier heeft laten drukken dan hijzelf.

Derde prijs: ontslag

Dit soort wedstrijdjes om ter verst pissen onder de financiële alfamannetjes is een constante. In Rogue Trader komt een collega van de dan nog relatief onbedorven Nick Leeson na de uitbetaling van zijn eerste bonus met een knalrode Porsche cabrio aangereden: "Walgelijk!", is de eerste spontane reactie van Leeson. Zijn collega brengt hem meteen op de hoogte van de échte betekenis van het speeltje: "I'll tell you what it is: it's a great big hard-on." Dit is een heel grote en heel stijve pik.

In Glengarry Glen Ross schoffeert Alec Baldwins personage al meteen bij de eerste ontmoeting arrogant al zijn ondergeschikten: "Hoe ik heet? Fuck You, that's my name. Wil je weten waarom? Jij bent hiernaartoe gereden in een Hyundai, en ik kwam in een BMW van 80.000 dollar. Dát is mijn naam."

Jordan Belfort (zowel de echte Belfort als het filmpersonage in The Wolf of Wall Street) is dan weer bijzonder pissig omdat hij als 26-jarige maar 49 miljoen dollar per jaar verdiende: "Drie te kort om één miljoen per week te verdienen!" Aan de bonuskant: hij heeft wél een Ferrari, en geen banale rode, maar een witte, "zoals Don Johnson in Miami Vice." Plus peperdure penthouses, een helikopter, een jacht... Eigenlijk gewoon álles wat met geld te koop is.

Wie niet kan of wil meedraaien in hun wereld is in de ogen van filmbankiers steevast een loser, en wordt bekeken als een te negeren Untermensch: te lui om het geld te pakken waar het ligt, te dom om de eindeloze opportunities te zien, te braaf om de ander te durven uitbuiten.

Die mentaliteit wordt tot in haar extreem absurde essentie doorgetrokken in American Psycho, waarin Patrick Bateman tussen zijn bankactiviteiten door voor de lol weleens een dakloze vermoordt - niemand mist die losers, toch? Iets realistischer, maar in wezen even hallucinant, is de manier waarop Alec Baldwin in Glenngarry Glen Ross zijn vastgoedverkopers op dag één meteen duidelijk maakt dat in zijn haantjeswereld alléén plaats is voor winnaars, en dat de rest er zonder genade uitgaat: "Oké, de eerste prijs is een Cadillac Eldorado, de tweede prijs is een set steakmessen, en de derde prijs is je ontslag!"

Het lijkt wel een voorstudie voor het hufterige personage dat Baldwin ruim twintig jaar later zou neerzetten in Woody Allens Blue Jasmine.

Oh ja, was het u al opgevallen dat alle financiële bad guys die in films opduiken zowat allemaal, euh, guys zijn? Dit is een wereldje vol alfamannetjes, waarin vrouwen in het beste geval opdraven als trophy wives of decor, en in het slechtste geval als hoeren.

In Margin Call komt Will Emerson op een bepaald moment tot de constatatie dat hij in één jaar tijd 76.520 dollar aan hoeren, drank en strippers heeft uitgegeven: "Nu ja, vooral aan hoeren eigenlijk. Ik was zelf niet goed van dat bedrag, tot ik besefte dat ik het meeste bij de belastingen kon inbrengen als entertainmentkosten. Echt waar!"

Ook op dit soort decadentie wordt een nieuwe standaard gezet in The Wolf of Wall Street, waarin orgieën met strippers en prostituees de orde van de dag zijn - cocaïne en brandende kaars in de anus uiteraard inbegrepen.

Ach, allemaal typisch Hollywood, vindt u? Over the top? Grotesk? Zwart-wit? Niet realistisch?

Dan hebben we slecht nieuws voor u: de realiteit is minstens even erg, want de film waarin de bankier-als-slechterik er op zijn allerslechtst uitkomt, is geen fictiefilm, maar een documentaire. En néén, we hebben het niet over het voorspelbare Capitalism: A Love Story van Michael Moore, wel over het (volkomen terecht) met een Oscar bekroonde Inside Job: een ronduit verbijsterend werkstuk, met in de hoofdrol een stel akelige miljonairsmannetjes wier arrogantie geen grenzen kent. Wanneer de interviewer R. Glenn Hubbard - de ultraliberale economisch adviseur van Bush, en het zetmannetje van de zakenwereld - compleet in de hoek dreigt te praten, reageert die met een hautain "U krijgt nog drie minuten. Doe uw best!"

De orgieën overdreven? Kristin Davis, destijds dé New Yorkse hoerenmadam voor de betere klasse, komt in Inside Job getuigen dat tot net voor de financiële crisis van 2008 40 à 50 procent van haar duurste escorts (prijsklasse: minimum 1.000 dollar per uur) door Wall Street ingehuurd werden - vooral de heren van zakenbank Goldman Sachs waren zeer, zéér dikke klanten, vertelt ze er fijntjes bij. En jawel: de kosten van die escortservices werden ingebracht onder posten als 'computerherstellingen', 'consulting' of - o, dat heerlijke cynisme toch! - 'marktresearch'.

De onwezenlijk hoge bonussen? Richard Fuld van Lehmann Brothers incasseerde in zijn eentje 485 miljoen dollar. Vierhonderdvijfentachtig miljoen dollar - géén Hollywoodfictie, folks, gewoon de echte cijfers.

U dacht dat de exclusieve penthouses, villa's, privéjachten en vliegtuigen die u in The Wolf of Wall Street te zien kreeg een dichterlijke overdrijving van Martin Scorsese waren? Het komt gewoon uit de biografie van Jordan Belfort, en hij was zeker geen uniek geval: in Inside Job wordt het geval John Asgeir Johannesson aangehaald, een van de figuren die door zijn onverantwoorde gedrag mee voor het failliet van IJsland gezorgd heeft. Hij kocht zichzelf (onder andere) een jacht van 40 miljoen dollar én een privéjet. Zakenbank Merrill Lynch had op een bepaald moment zelfs een vloot van zés privéjets voor haar toplui. Plus - ach, waarom ook niet? - een helikopter. A propos, ook bij ons had Fortis een privévliegtuig gekocht, ter meerdere eer en glorie van de big chiefs.

U vroeg zich af hoe bankiers de nieuwe slechteriken van Hollywood zijn kunnen worden? Bekijk gewoon de heel lange stoet van men you'll love to hate die u in Inside Job ziet voorbijkomen (en die op het einde ongeveer allemaal volkomen ongestraft wegwandelen, mét hun zakken propvol geld).

Wie Inside Job kan uitkijken zonder diepe woede, walging of verontwaardiging te voelen, moet waarschijnlijk zélf heel dringend bij een bank solliciteren, en met hedge funds of derivaten aan de slag gaan.

Wie weet wordt u misschien dan binnenkort zélf het gewetenloze hoofdpersonage van een nieuwe Hollywoodfilm? De échte Jordan Belfort - die nooit veel berouw heeft getoond over zijn daden, en die tegenwoordig naar verluidt een meer dan aardig leventje leidt in Manhattan Beach, Californië - kan het u ongetwijfeld aanraden.

Christian Bale + plastic regenjasje + American Psycho = horror met de botte bijl.

'Greed is good. Greed is right. Greed works'. Wall Street-bad guys Bud Fox en Gordon Gekko deden gewone kijkers sidderen en yuppies dromen.