Direct naar artikelinhoud

Groot kind en Spaanse furie in Paraguay

Arthur van Amerongen schreef een roman over 'een krankzinnige liefde in Zuid-Amerika'. 'Mambo Jambo' is soms vermakelijk, maar helaas niet meeslepend.

'Ik ben een groot kind', schrijft Arthur van Amerongen in Mambo Jambo, er dadelijk aan toevoegend dat zijn moeder tot aan haar dood al zijn schulden betaalde. Mooi is dat, zelfkennis, wanneer je rond de vijftig cirkelt. Maar wanneer de lezer voor de zoveelste keer wordt geconfronteerd met de zuipattaques van hoofdpersonage Arthur en het geschmier waarmee hij zijn twintig jaar jongere vriendin Carmencita probeert te lijmen, dreigt Van Amerongens openhartigheid eentonig te worden. Hij moet oppassen of hij wordt, in Carmens eigen woorden, een "ouwe zeikerd". Het verhaal heeft nochtans alles om 'sappig' te zijn: de aan drank en drugs verslaafde misantroop Arthur wil met hulp van zijn verwende en impulsieve Carmencita een culinaire reisgids over Zuid-Amerika schrijven om eindelijk wat te verdienen. Tijdens hun reizen sleuren ze een boel honden en katten met zich mee die vrij snel pasgeld worden in hun relatie: ze kunnen niet uit elkaar gaan, want wat zou er dan met hun geliefde beesten gebeuren?

In Paraguay komt hun queeste tijdelijk tot stilstand. Arthur en Carmencita ontmoeten er figuren die Van Amerongen pittoresk probeert weer te geven maar die uiteindelijk danig op elkaar lijken: cokesnuivende arty farty nomaden die tuk zijn op kicks and tricks. De informatie die de schrijver over Paraguay geeft, heb je vaak elders al gelezen: het stikt er van Duitsers met een verdachte stamboom en van rare sektes, en Paraguayanen zijn meestal boers en primitief.

Van Amerongen concentreert zich regelmatig op alles wat hij "kut" vindt in deze wereld en dat durft wel eens te vermoeien. Ook aan drinkgelagen worden flink wat pagina's gespendeerd. Dat levert soms vermakelijk proza op, vooral als Van Amerongen de jaloezie van zijn hoofdpersonage beschrijft wanneer de veel jongere Carmencita loos gaat met andere mannen. Maar als je tijdens het lezen van een roman die op de cover wordt omschreven als "een kruising tussen Cremer, Lowry en Bukowski" voortdurend een beetje op je honger blijft zitten, is er iets aan de hand. De neiging van Carmencita om naar haar rijke ouders in Madrid te vluchten wordt voorspelbaar, net als de morele chantagetechnieken die Arthur gebruikt om haar bij zich te houden.

Het is vooral in de herinneringen aan zijn moeder en aan de manier waarop Brussel: Eurabia, zijn kritische boek over de Brusselse islam, in de Lage Landen werd ontvangen, dat Van Amerongen toont dat hij wel degelijk kan schrijven. Parallel met zijn angst voor de teloorgang van zijn relatie - Carmen is in Spanje bij haar familie terwijl hijzelf een interviewreeks over Brussel: Eurabia afwerkt in Nederland en Vlaanderen - wordt de toon waarmee hij over de islam in Brussel praat heftiger. Het is jammer dat deze betrokkenheid dreigt te verdrinken in nogal clichématige beschrijvingen van drankorgieën en drugsuitspattingen die we elders al beter verwoord hebben gelezen.

De stijl is uiteindelijk de achilleshiel van deze roman. Hij is functioneel, maar mist de meeslepende kracht van de schrijvers met wie Van Amerongen blijkbaar wil worden vergeleken. Op pagina 200 zegt Arthur: "Denk maar niet dat ik het leuk vind, maar ik vrees dat ik mislukt ben als schrijver." Oké, dat is een overdrijving: Van Amerongen is niet mislukt, maar hij had zich beter niet vergeleken met een reus als Lowry. Wat overblijft is een naar het einde toe pakkende roman die in wezen meer over welt- schmerz gaat dan over "krankzinnige liefde".