Direct naar artikelinhoud

DE GRAUWE & SCHOORS

Topeconomen Paul De Grauwe en Koen Schoors wisselen elkaar af en schrijven over mens, wereld en economie.

Deze week kopte een krant: "Belgische industrie smelt weg." De titel kwam er na onheilspellende berichten over de toekomst van Ford Genk en Arcelor Mittal in Luik. Moeten we ons zorgen maken over de toekomst van de Belgische industrie? Ja en neen. Ja, omdat de werkgelegenheid in de Belgische industrie verder zal blijven dalen; neen, omdat de productie van industriële goederen in België zal blijven stijgen. Dat lijkt een contradictie, maar dat is het niet.

De industrie wordt gekenmerkt door jaarlijkse doorgedreven productiviteitsstijgingen. Deze maken het mogelijk dat dezelfde productie met steeds minder mensen kan gerealiseerd worden. Die productiviteitsgroei is er ten gevolge van niet aflatende technologische ontwikkelingen. Er is geen reden om aan te nemen dat die productiviteitsgroei, die jaarlijks 2 à 3 procent bedraagt, zal afzwakken in de toekomst.

Om de werkgelegenheid in de industrie op peil te houden zou de productie ook met 2 à 3 procent per jaar moeten stijgen. Maar dat gebeurt niet. De reden is dat die industrie onder grote druk staat van de lagelonenlanden. Het gevolg is dat de industriële productie onvoldoende kan toenemen om de effecten op de werkgelegenheid te compenseren. Let wel: de industriële productie stijgt, en zal blijven stijgen. Er is dus geen sprake van een wegsmeltende industrie. Maar de stijging zal niet beletten dat arbeiders en bedienden uit de industrie worden gestoten.

Deze dynamiek is sinds het begin van de jaren 70 aan de gang. In 1970 werkte 40 procent van de actieve bevolking in de industrie; vandaag is dat minder dan 20 procent. Tegelijkertijd produceert de Belgische industrie in 2012 meer dan in 1970.

Deze fenomenen doen zich in mindere of meerdere mate voor in alle industriële landen. Die fenomenen zullen ook niet stoppen. Het is te verwachten dat rond 2030 nog nauwelijks 10 procent van de actieve bevolking in België tewerkgesteld zal zijn in de industrie. Tegelijk zullen we in 2030 meer industriële goederen produceren dan vandaag.

De industrie gaat dus dezelfde weg op als de landbouw. In de negentiende eeuw werkte ongeveer 50 procent van de actieve bevolking in de landbouw; vandaag is dat amper 1 procent. En toch produceren we nu meer landbouwgoederen.

Het voorgaande kan de indruk wekken dat België geconfronteerd wordt met een onoverkomelijk tewerkstellingsprobleem. Niets is minder waar. Terwijl de industriële tewerkstelling sinds het begin van de jaren zeventig achteruitging, gebeurde het omgekeerde in de dienstensector. Daar steeg de werkgelegenheid stelselmatig. In feite is het zo dat de groei van de werkgelegenheid in de dienstensector sinds het begin van de jaren zeventig het verlies aan banen in de industrie meer dan gecompenseerd heeft, zodanig dat de totale tewerkstelling in de Belgische economie is gestegen.

De toekomst van de tewerkstelling in België is dus verre van somber. De achteruitgang van de industriële tewerkstelling die onvermijdelijk zal voortgezet worden, kan volledig gecompenseerd worden door de creatie van nieuwe jobs in de dienstensector. Er is geen reden om hierover pessimistisch te zijn. Wat in het verleden kon, kan ook in de toekomst.

Hiermee wil ik het drama niet onderschatten van zo veel mensen die hun baan verliezen in de industrie en die niet of slechts met veel moeite een nieuw beroepsleven kunnen beginnen. Maar er is aan dit banenverlies een dimensie van onvermijdelijkheid. Het heeft echt geen zin industriële banen systematisch te beschermen. De Belgische overheid heeft dit in het verleden, vooral in de jaren zeventig, al te veel gedaan. Op de duur werkt dat toch niet, en ondertussen worden schaarse middelen in bodemloze putten gegooid.

De uitdaging voor de overheid is dubbel. Ten eerste moet ze het onderwijs steunen zodat het kennisniveau en de creativiteit van de mensen wordt opgekrikt. Dit maakt het mogelijk dat nieuwe niches in de industrie en de dienstensector worden ontwikkeld. Ten tweede moeten meer middelen besteed worden aan de omscholing van diegenen die hun baan verliezen in de industrie. Op die manier kunnen de menselijke drama's verzacht worden, en tegelijk de economie gestimuleerd worden.