Direct naar artikelinhoud

LIZE SPIT

Schrijver Lize Spit (°1988) vertelt over grote en kleine dingen in het leven. Haar debuut- roman Het smelt verscheenin januari 2016 bij Das Mag.

De muren zijn zwart en de wijn wordt geschonken in geribbelde plastic bekertjes.

Aan het begin van het feestje, voor ik vijf van die bekers leegdrink, ben ik nog mijn gewone, nuchtere zelf: een lichaam met een hoofd waarin een kleine dictator rondmarcheert.

Die dictator wil me in mijn meest ideale versie transformeren. Rondom mijn lichaam heeft ze camera's geplaatst - de gemaakte beelden worden rechtstreeks geprojecteerd op de binnenkant van mijn schedel. Ze beschikt ook over een intercom waardoor ze de hele tijd kritiek en bevelen afvuurt.

Wanneer iemand in een gesprek iets grappigs zegt, dan brult ze: "Nu moet je lachen! Niet té hard!" - nog voor mijn mond de kans heeft gekregen iets uit zichzelf te doen.

Zegt mijn gesprekspartner iets interessants, dan beveelt ze prompt: "Knikken! En stel een beleefde vraag waaruit blijkt dat je geïnteresseerd bent!" Braaf herhaal ik de door haar verzonnen vraag.

De dictator in mijn hoofd haat dansen. Elk danspasje dat ik probeer, projecteert ze uitvergroot op het scherm in mijn achterhoofd, met als bijschrift: 'BELACHELIJK'.

"Kijk naar jezelf", haar stem overstemt de muziek, "zie jezelf hier nu staan, jij plomp kalf!"

Pas als ze doorheeft dat alle anderen ook aan het dansen zijn, en ik door het stilstaan net uit de toon begin te vallen, dan beveelt ze: "Kijk nu naar rechts, zie je hoe dat mooie meisje naast jou danst? Dans zoals zij, zonder dat het opvalt!"

Nooit loop ik over straat zonder dat ik van bovenuit meekijk naar een Lize die over straat loopt en haar armen iets van haar lichaam weg houdt omdat ze volgens de dictator dan minder dik lijken.

Alcohol is de plakband op de mond van de dictator. Met drie glazen, zo weet ik, kleeft die tape net hard genoeg. Ik hoor nog wat gemompel, maar ben in staat het te negeren. Mijn lichaam is gewoon bezig met praten, met lachen om wat het grappig vindt, met dansen. Het gloeit, wordt warm. Ik drink nog wat meer.

Dronken stuur ik een bericht naar een professionele kennis. Ik weet dat de dictator dit zou afkeuren, verbieden zelfs, maar ik hoop haar het tegendeel te bewijzen, dat roekeloosheid geen kwaad kan.

Na nog een halfuur dansen wordt mijn lichaam stilaan moe, doen mijn voeten pijn, mijn hoofd wordt zwaar.

Ik verlaat het pand, struikel over een trede, beland na een zigzaggende weg naar het hotel in het juiste bed zonder dat ik nog weet hoe dat gebeurd is. Waggel naar de gordijnen, schrik van de donkerte - alles draait. Ik wens dat het draaien stopt, bots tegen het nachtkastje aan. Ik wil de camera's terug, de controle. Ik mis de dictator. Ga slapen in de hoop dat de alcohol snel uitwerkt.

Mijn katers bestaan nooit uit hoofdpijn of misselijkheid, wel uit schaamte.

Schaamte is de dictator die, terwijl ik sliep, de tape van haar mond heeft gepeuterd, die ziedend is om het feit dat ik haar een paar uur negeerde. Als straf wil ze, met terugwerkende kracht, de hele avond overlopen. Ze bekijkt de beelden die er nog over zijn. Ze reconstrueert de door mijn lichaam gevoerde gesprekken, somt luid op wat er allemaal fout ging, wat voor een slecht figuur ik sloeg. Ze analyseert mijn belachelijke danspassen, beveelt me het berichtje naar de professionele kennis vijf keer te herlezen en doet me inzien dat ik dom klonk. Ze trekt de touwtjes extra hard aan, tot de schaamte fysiek pijn doet.

"Welke kleur hadden de muren op dat achterlijke feest?", vraagt ze ten slotte.

WELKE KLEUR?

"Zwart?", gok ik.

"Juist", zegt de dictator. "Ga zitten. Neem een pen en schrijf op: 'De muren zijn zwart en de drank wordt geschonken in geribbelde plastic bekertjes.'"