Direct naar artikelinhoud

LIZE SPIT: 'Kun je, diep vanbinnen, als perfectionist niet ook trots zijn op een burn-out?' BREGJE HOFSTEDE: 'Eerlijk? Ja. Zo van: kijk eens hoe druk ik ben geweest! De burn-out als statussymbool'

Bregje Hofstede (1988) kreeg op haar 24ste een burn-out. In haar boek over die periode schrijft de Nederlandse over de jarenlange minachting en desinteresse voor haar lichaam. Tot haar geest brak. 'Dat lichaam durven toelaten, was een bevrijding.'

"Hoe zouden jullie dat doen, gewoonlijk, elkaars handen vasthouden?", vraagt de fotograaf.

"Niet", lacht Bregje.

Door het openstaande raam klinkt een ekster die het razendsnelle klikken van de lens imiteert. Bregje legt haar wang tegen de mijne, we vinden het beiden wat ongemakkelijk maar proberen dit te verbergen.

"Je kunt niet jezelf neerzetten zonder te poseren. Al is dat poseren contra-intuïtief", zegt ze, een uurtje later. De fotograaf is vertrokken. Wij zitten in de zetel waar we doorgaans, wanneer ik bij haar kom logeren, nog even doorzakken met thee voor een evaluatie van de voorbije dag.

Rechts van ons: een tot de nok gevulde boekenkast die op het punt staat de kamer te doen kantelen. Achter haar raam de bouwwerf van een Amsterdams hotel. In de stiltes tussen ons gepraat weerklinken de sloopkogels en drilboren.

"Om zeven uur 's ochtends beginnen ze al. Ze zetten een deadline op mijn slaap."

Het valt aan Bregje af te lezen dat ze moe is. Dat ligt niet alleen aan de werkmannen. Ze heeft de laatste tijd veel geschreven. Voor de Nederlandse onlinekrant De Correspondent onderzoekt ze maandelijks een andere gewoonte. Daarnaast werkte ze aan een bundeling van persoonlijke essays waarin ze het wat en waarom van burn-out uitspit. Door de vermoeidheid praat ze voorzichtiger. Haar woorden leggen een omweg af.

Ik zet de recorder aan. Leg het toestel tussen ons in. We kijken ernaar alsof het het oor van een vreemde is.

"Ik heb hier voor een anoniem publiek over geschreven, en nu ga ik erover in gesprek met iemand die mijn binnenwereld zo goed kent." "Moeilijk", zegt ze, "om jou nu als buitenwereld te beschouwen."

Onze stemmen klinken anders, afstandelijk. Ik spreek hoe ik denk dat een journalist moet klinken - het is mijn eerste interview ooit. Voor Bregje is het de eerste keer dat ze over dit boek praat.

"Ik vind schrijven over mijn burn-out minder moeilijk dan erover praten. Ik ben iemand die de kaarten graag tegen de borst houdt, zeker in een gesprek. Als ik schrijf, kan ik alles vijf keer overdenken, wegleggen. Pas als ik denk: dit is precies wat ik wilde zeggen, dan mag het blijven staan. Natuurlijk is dat paradoxaal aan dit boek. Ik schrijf dan wel dat ik ben ingestort - gevoelsmatig een vorm van falen - maar ik wil het dan op z'n minst nog perfect opschrijven."

"Nou ja", voegt ze daaraan toe, "als ik het in me had, de dingen loslaten, me kunnen laten gaan in de situatie, dan had ik in de eerste plaats misschien helemaal geen burn-out gehad."

'Tijdens de maanden dat ik in een stoel bij het raam zat, met min of meer nutteloze ledematen en een brein zo groot als een walnoot, en terugkeek op wat me hier gebracht had, bedacht ik dat mijn lichaam misschien méér was dan een scorebord dat registreerde wat er in mijn geest was misgelopen', schrijft Bregje in De herontdekking van het lichaam. 'Burn-out wordt altijd beschouwd als een mentale aandoening die hoogstens fysieke gevolgen heeft, maar ik vroeg me af: had ik het zo bont kunnen maken als ik van meet af aan anders met mijn lichaam was omgegaan?'

Bregje: "In mijn gezin waren we met vier meisjes. We scheelden elk twee jaar. Men zoekt tussen kinderen onderling altijd naar verschillen. Mijn ene zusje was sociaal, het andere creatief. Ik was gevoelig voor de labels die ik kreeg en vooral voor de labels die ik niet kreeg, en had het gevoel dat ik bleek tegen anderen afstak. Ik was wel goed in sommige dingen, maar ik was nooit het favoriete nichtje van een oom, nooit het meisje dat makkelijk vrienden maakte. Een dromer, dat wel, maar sociale punten kreeg je daar niet voor. En dus had ik het gevoel dat ik ze op een andere manier moest verdienen. Ik had aanleg voor leren, op school, en ik ging dat dan ook maar gewoon heel goed doen. Na de toetsenperiode hield mijn moeder me soms thuis, omdat ik zo moe was dat ik huilde om het achtuurjournaal."

Ligt er aan zo'n wezenlijke zelftwijfel ook niet vaak een grote mate van schuldbesef ten grondslag?

"Zeker. Mijn ouders vertellen weleens dat ik, toen mijn jongere zusje werd geboren en zij meer aandacht kreeg, ik altijd met haar autootjes wilde spelen. Tot ik op een bepaald moment doorhad waarom ik dat deed: uit jaloezie. Toen heb ik ontzettend gehuild.

"Ergens is er een grote onzekerheid ontstaan over de vraag of ik 'een leuk mens' ben. Soms denk ik: ik ben dan misschien geen goed persoon, maar ik doe op z'n minst mijn best. Het kan niet aan de poging liggen."

Maar maakt de introspectie, de vraag of je zelf wel een goed persoon bent, je niet net tot een goed persoon?

"Misschien wel. Maar door die vraag let ik ook extra op de gebreken die ik voor anderen verborgen houd. Als andere mensen zeggen: 'Je bent zo streng voor jezelf', dan denk ik: je zou eens moeten weten. Ik zou nog veel strenger moeten zijn.

"Die twee dingen - aan de ene kant een basale onzekerheid die je wilt compenseren, en aan de andere kant ambitie, nieuwsgierigheid, het feit dat je de dingen die je doet ook graag doet - zorgen dat er niets is wat je tegenhoudt om jezelf over de kop te werken. Zeker als je de alarmsignalen van je lichaam niet leert opmerken.

"Vaak is het je kracht waar je uiteindelijk aan onderdoor gaat. Er zijn mensen die makkelijk kunnen toegeven dat iets te moeilijk voor hen is, en mild met zichzelf omgaan. Dat is gezond. Want lang voor het moment waarop ze onderuit zouden gaan, zijn ze al afgehaakt."

Je zou jezelf calvinistisch kunnen noemen?

"Heel veel mensen hebben hier last van, hoor. Dat je jezelf pas na een bepaald aantal uren werken op een dag, een kop thee en een chocolaatje toestaat. Het basisidee dat je, om het even heel zwaar te zeggen, schuldig bent tot het tegendeel bewezen is, dat je niet zomaar recht hebt op fijne dingen, is een goede randvoorwaarde om jezelf over de kop te werken.

"En wat gek is: efficiënter worden, beter worden in je werk, helpt niet. De grens van wat je gepresteerd moet hebben voor het genoeg is, is rekbaar."

In Amsterdam valt de avond. De heipalen hangen stil. Buiten staan de fundamenten van wat buitenmuren worden.

"Aan het licht kun je zien dat het herfst wordt", zegt Bregje. De zon lijkt al de hele dag niet op volle kracht te kunnen komen, ze hangt ook lager.

Ze krabt aan haar neus. Uit hoe ze hier zit, valt niet op te maken dat ze zo lang geworsteld heeft dit lichaam toe te laten. Niet zo lang geleden was er nog een onzichtbare schutting die haar in tweeën deelde, lichaam en geest. Een dualiteit die haar jarenlang in staat stelde de symptomen van oververmoeidheid te negeren.

"Je lichaam is het allereerste wat er is. Je ontdekt het niet, het is er gewoon. Je neemt waar. Je voelt, alles is fysiek. Mijn vroegste herinneringen zijn enkel zintuiglijk, daar begint mijn boek ook mee. Met die eenheid. Ik beschrijf hoe mijn neefje de wereld ontdekt, beginnend bij het eigen lichaam. Als je klein bent, is alles om je heen absoluut. Je vader is een god, je moeder een rots. Je huis is hét huis en alles wat daarvan afwijkt, is gek.

"Mijn grootvader, bijvoorbeeld, had een woonkamer naast de keuken. Wij hadden dat thuis niet. Dus vroeg ik: 'Opa, waarom is jullie keuken niet ver weg zoals het hoort?' Op zich is dat logisch. Alles is nieuw, dus je verzint een norm om je aan vast te houden. Maar naarmate je ouder wordt, wordt alles relatief. Ouders zijn ook maar mensen, leraren zijn ook weleens gewoon chagrijnig. Met je huis is van alles mis, en dat geldt ook voor je eigen lichaam. Je kunt niet langer aannemen dat je bent zoals je bent en daar geen vragen bij hebben. Dat geeft een soort afstand, doet je vervreemden. Alles viel plots als los zand uit elkaar. Ik dacht niet langer: dit lichaam ben ik, maar wel: dit heb ik."

En dus zocht je naar een andere plek om je thuis te voelen, in woorden en papier?

"Ik voelde me, zoals het hoort in de puberteit, ontheemd. In taal voelde ik me veiliger dan in m'n vel. Mijn lichaam werd een noodzakelijk kwaad dat, hinderlijk traag, mijn hoofd ronddroeg, en mijn pen vasthield.

"Dat die breuk tussen geest en lichaam zo makkelijk zo diep werd, komt omdat ze in onze cultuur is verankerd. We behandelen de twee alsof ze los van elkaar bestaan, en die houding nam ik over. Het werd nooit uitgesproken, maar ik begreep dat ik moest kiezen tussen Proust of proteïneshakes. En ik voelde mij beter geëquipeerd voor boeken. Bezig zijn met je lichaam vond ik iets voor ijdele sportschooltypes."

Lichaamloos leven, is dat mogelijk?

"De desinteresse en minachting voor mijn lichaam had veel voordelen. Ze stelden me bijvoorbeeld in staat om twee voltijdse studies naast elkaar te volgen, drie keer per week te rugbyen én te schrijven. Het vlees is maar zo zwak - of zo sterk - als de geest, dacht ik. Toegeven aan vermoeidheid gold als een knieval voor het lichaam."

Zou jouw dualiteit even sterk zijn geweest als je als man geboren was?

"Dat valt onmogelijk na te gaan, want ik kan mijn leven niet als jongen overdoen. Maar ik denk van wel. In de samenleving zoals wij die hebben vormgegeven, is de tegenstrijdigheid tussen lichaam en geest voor vrouwen nog altijd heviger dan voor mannen. Vrouwen worden geassocieerd met het lichaam, mannen met de geest. En zo worden we ook vaak behandeld en gepresenteerd: allereerst als lichamen.

"In mijn boek probeer ik invoelbaar te maken wat dat betekent. Zo vertel ik over een reis door Israël. Ik werd onderweg de hele tijd vastgeklampt door mannen. Wat me verbaasde, was de sterke weerslag hiervan: zelfs als het bij zwijgend staren blijft, vraagt die aandacht om een reactie en zet het een hak in je gedachten. Je ziet minder zolang je zo nadrukkelijk wordt gezien. Van de ene dag dat ik begeleid werd door een mannelijke vriend, herinner ik me zoveel meer details, gewoon omdat ik met rust gelaten werd en zelf kon rondkijken.

"Er is een mooie parabel van David Foster Wallace, waarin twee jonge visjes rondzwemmen en een oudere vis ontmoeten die de andere kant op zwemt. 'Dag jongens, hoe is het water?', vraagt die. De twee jonge vissen zwemmen verder, kijken elkaar aan en vragen: 'What the fuck is water?'

Het punt is dat de meest voor de hand liggende waarheden vaak het moeilijkst waar te nemen zijn. Maar als vrouw vergeet je nooit dat je in water zwemt. Je wordt er regelmatig en indringend op gewezen dat je een lichaam hebt, of sterker, dat je een lichaam bent, en niet veel meer. Dat roept weerstand op bij mij, en een neiging om me van dat lichaam te willen afzetten.

"Zoiets gaat bovendien onder je huid zitten. Zelfs zonder een aanwezige blik houd ik mezelf met een extra paar ogen van bovenuit in de gaten. Dat paar ogen is de veroordelende blik van mijn ideale ik, een samenraapsel van wat ik begrepen heb dat anderen belangrijk vinden; ouders, helden uit boeken, leraren op school van vroeger, vrienden, maar ook zeker mannen. En die blik kijkt ook heel veroordelend naar mijn lichaam, en vergelijkt het met alle onmogelijk gefotoshopte en geseksualiseerde vrouwenlichamen die ik dagelijks in honderdvoud te zien krijg."

Rechts van ons, in de grote boekenkast, staat een meter aan volgepende dagboekjes, in alle formaten en kleuren, geordend op jaartal. Wie van Bregje een passend portret zou maken, zou haar tekenen met rechte schouders over een schrift gebogen, met in haar hand de rode vulpen die ze al van in de lagere school heeft.

"In mijn eentje ben ik soms bang dat ik van de grond kom, wegzweef. Schrijven is de manier bij uitstek om dingen betekenis te geven en er vat op te krijgen. Als ik in m'n dagboek schrijf, dan kies ik eigenlijk momenten. Dan zeg ik: deze momenten waren belangrijk, en alle andere momenten laat ik ongezegd, die verdwijnen. Ik selecteer en daarmee geef ik gewicht."

Maar wordt die selectie niet een verkeerde waarheid? Schrijf je geen eenzijdige geschiedenis?

"Ik heb mijn dagboeken één keer helemaal teruggelezen. Na de burn-out had ik daar behoefte aan. Omdat ik me afvroeg: hoe ben ik hier terechtgekomen? En het antwoord dacht ik in die aantekeningen te vinden.

"Mijn lichaam komt als personage in mijn dagboek voor vanaf mijn twaalfde. Slechts heel af en toe ervaar ik mijn lichaam als een naadloos en vanzelfsprekend geheel, en als iets wat echt bij mij hoort. Ik heb wél kunnen vaststellen dat ik destijds gemerkt moet hebben wat er gebeurde, want af en toe noteerde ik momenten dat ik wél weer even terug was: 'Vandaag heb ik drie mooie uren in mijn lijf gehad.'

"Ik schrok er ook van dat ik heel veel van wat ik beschreef, me totaal anders herinnerde. Ik herinnerde me andere details uit zo'n dag dan die ik had opgeschreven. Die alternatieve geschiedenis kwam dan wel, door wat ik geschreven had, weer boven. En ik vroeg me af: als ik nog drie keer alles herlees, verdwijnen dan die details die ik me nu herinner, die zo fris en zo echt zijn dat ik zeker weet dat ze echt gebeurd zijn? Mijn dagboeken zijn dan wat overblijft.

"Eén keer is een flesje water in mijn rugzak gaan lekken. Alle weken daarvoor - waarin ik een heel ingrijpende reis had gemaakt met mijn toenmalige geliefde - waren uitgewist. Ik was ontroostbaar. Ik dacht: deze weken ben ik kwijt. Ik ben een nacht opgebleven, achter m'n computer, heb alles opgeschreven. Tikte zo'n dertigduizend woorden, in de hoop te reconstrueren wat ik kwijt was. Daarna voelde ik een grote opluchting. Ik heb ze nog!"

Waar komt die drang vandaan om alles vast te leggen?

"Er staat een muur tussen mij en het verleden: die tijd is afgesloten en ik kan er niet meer bij. Maar als ik het opschrijf zodra het gebeurt, leg ik een eigen lijntje naar die tijd.

"Ik heb weleens gedacht; moet ik niet eens een paar weken overslaan, is dat niet gezonder? Maar ik word heel nerveus van dat idee. Zoals een interviewer zenuwachtig zou zijn als hij geen pen en papier bij zich had."

In haar boek beschrijft Bregje het moment waarop haar lichaam het opgaf als 'de woordeloze weken'. Op een dag in september 2013 zit ze op een bankje in het park, en plots krijgt ze haar benen niet meer in beweging. Ze belt haar vader en zegt al huilend dat ze niet meer weet hoe ze moet lopen. Alle letters smelten, er valt voor het eerst in jaren een groot gat in haar dagboek.

Is dat hoe zo'n burn-out er van binnenuit uitziet, als een plaats zonder taal, een zwart gat?

"Het is zeer eenzaam. Je wilt geen gezelschap, want het lukt soms niet om een zin van begin tot eind te volgen. Ik keek naar de bewegende lippen en dacht alleen: o nee, straks moet ik iets terugzeggen. Als ik mijn ogen sloot, bevond ik me in een mentale ruimte zo groot als een luciferdoosje waarin ik nog geen drie gedachten tegelijk kwijt kon. Ik wilde niemand horen, elk geluid was te hard.

"Nog een voorbeeld: mijn toenmalige partner ging solliciteren in Brussel en ik wilde mee, om te laten zien dat ik het belangrijk vond. Maar eigenlijk ging het niet. Dus deed ik oordopjes in, en kamde mijn haar er overheen.

"Thuis had ik een grote blauwe stoel, daar zat ik dagenlang in, en af en toe moest ik een nieuwe plek zoeken omdat een bil beurs werd. Voortdurend hoorde ik mijn eigen hartslag: mijn eigen aanwezigheid was al te veel voor mezelf. Ik vulde mijn dagen met enkel 'er zijn'. Dat blokkeert heel veel van het andere. Alles wat ik deed om mezelf zin te geven, verdween. Alles werd uit mijn handen genomen. Daarom lijkt een burn-out op depressie, je zingeving valt weg.

"Een aantal vrienden droogt nog altijd de afwas met de theedoeken die ik in moeizame blokjes van tien minuten van kruissteekjes voorzag."

En kon je omgeving er begrip voor opbrengen?

"Het is moeilijk voor mensen om te weten wat er kan en wat er niet kan. Het fluctueert. Je kunt een opstootje van energie hebben, een koffie gaan drinken, maar dan weer instorten. In de tussentijd heb je mensen een andere indruk gegeven.

"En natuurlijk: ik was zelf ook bang dat ik me aanstelde. Ik was 24, in de bloei van m'n leven, had in feite een kerngezond lichaam dat ik niet meer kon bewegen."

Je wordt gedwongen om net als een baby dat lichaam te zijn, en niet te hebben.

"Lange tijd heb ik gedacht dat juist ontstoffelijking vrijheid zou betekenen - want wat is er vrijer dan een geest zonder lichaam? Pas toen beide gelijktijdig blokkeerden, besefte ik dat ik niet voluit kan schrijven zonder lijf. Dat lichaam durven toelaten, ook in een boek, was een bevrijding."

Is dat waarom in je boek je tekst vergezeld wordt door zelfportretten - een soort verzoening?

"Ik heb kunstgeschiedenis gestudeerd, met een specialisatie in illustratie: tekst- en beeldrelaties. Het is een persoonlijk boek. Wat ik vertel over beperkingen, over tegen grenzen aanlopen, is altijd gebonden aan een lichaam. Wat ik tot nog toe had gedaan, was mijn tekst en lichaam gescheiden houden, hier wilde ik ze weer bij elkaar brengen. En een model gebruiken zou raar zijn geweest, aangezien ik mijn eigen denken niet kan vastzetten aan het lichaam van iemand anders. Een van de thema's in dit boek is immers hoe je lichaam je denken mee vormgeeft.

"Ik vind het trouwens doodeng, want ik weet al welke verwijten over narcisme er gaan komen. Maar ja, dit is hoe het klopte. Iets anders had ik laf gevonden van mezelf."

We krijgen honger. Bregje stelt voor iets te eten in de Plantagebuurt, op een kwartiertje wandelen van haar huis. Dat de herfst in aantocht is, kunnen we niet alleen zien aan het licht, maar kunnen we nu ook ruiken - verlegen, eerste kachelgeur.

"Het voelt heel vreemd dat ik zelf de hele tijd aan het woord ben. Ik wil jou ook dingen vragen", zegt ze.

We zigzaggen langs Amsterdamse grachten, een katje schiet weg onder een wagen. Wandelen vindt Bregje heilzaam - haar boek bevat een ode aan doelloos slenteren.

"Het bonnetje van mijn 'boekenbaljurk' ontlokte geen protest aan mijn boekhouder. Bij wandelschoenen zou hij raar opkijken. Toch zijn wandelschoenen voor mij veel relevanter: ze horen niet bij de ceremonie, maar bij de daad van het schrijven. Wandelen is een efficiënte manier om deurtjes in je denken te openen - deurtjes waardoor je ook even kunt wegglippen uit de kooi in je hoofd, die kooi opgetrokken uit plichtsgevoel en prestatiedrang."

"Een vriendin van me loopt al lang op haar laatste benen, hoewel ze haar werkgever al vaak heeft aangegeven dat er te veel hooi op haar vork werd geladen. Op een dag werd ze fysiek onwel op de werkvloer. De bedrijfsarts zag natuurlijk dat het mis was. Hij gaf haar tips, bood haar een behandelplan aan en zei vlak voor ze vertrok: 'Ik zal tegen iedereen zeggen dat je klierkoorts hebt.' Ongevraagd gaf hij haar een excuus mee, zodat ze niet hoefde toe te geven dat ze een burn-out had. Hij maakte er iets van waarvoor ze zich diende te schamen. Dat vind ik echt kwalijk.

"Het algemene idee is nog steeds: een burn-out is een persoonlijk probleem. Het is een teken van zwakte, en er hangt iets van schaamte en schuld omheen: 'O, wat zielig, ben je ten onder gegaan aan je eigen succes, was je druk en gewild? Ooo, jankie, jankie!' Het zijn net de bedrijven die er mee voor zorgen dat hun werknemers overwerkt raken, en die het taboe institutionaliseren.

"We denken met z'n allen nog op één manier na: economisch. Hoe kan iets zo goedkoop, zo snel, zo winstgevend mogelijk. Geluk en schoonheid werden verbannen naar de vrije tijd, ze zijn geen dagelijkse of prioritaire criteria.

"Dit is de reden waarom ik dit boek heb geschreven. Als je niet mee wilt gaan in het paradigma van presteren, de ratrace, heb je als enige alternatief de mindfulness, de yoga, de Happinez, Flow Magazine. Kortom: de 'zweverige' hoek. Daarin voel ik me niet thuis. Ik wilde in mijn eigen taal een tegenwicht bieden, omdat ik denk dat veel mensen die ook gevoelig zijn voor burn-out, net niet de Happinez zullen lezen.

"Daarnaast, het is makkelijker om weerstand te bieden als meer mensen het doen. We moeten allen zeggen: 'Sorry, maar ik ben 's avonds niet beschikbaar. Als er maar één werknemer is die dat zegt, dan vliegt die er gewoon uit.

"Het is een maatschappelijk probleem en ik wil één stem geven in wat een aanzwellend koor moet zijn. Het is alom bekend: burn-out is de ziekte van deze tijd. Maar we hebben er kennelijk nog niet genoeg over gehoord of gezegd, want er is nog niets veranderd."

Maar kun je, diep vanbinnen, als perfectionist ook niet trots zijn op een burn-out? Dat dit zwart op wit bewijst: je hebt alles gegeven wat er in je zat. Een onzichtbaar schouderklopje?

"Als ik heel eerlijk ben: ja. Ik vind spierpijn prettig, omdat het toont dat ik goed gesport heb, dus de burn-out is een soort van ultieme vorm van mentale spierpijn. Mocht ik me er echt voor doodschamen, dan zou ik het ook niet opschrijven. De burn-out geldt dus toch ook wel als statussymbool. Zo van: kijk eens hoe druk ik ben geweest! Maar tegelijk denk ik: wat een zwaktebod, wat gênant om hier fier op te zijn. Als je er middenin zit, ben je met handen en voeten gebonden, dan heb je nergens de mogelijkheid om te denken: dit is een luxeprobleem. Want zolang je nog in staat bent dat te denken, ga je door met werken."

Nu je weet wat je maximumsnelheid is, is het dan niet moeilijk om met een auto die 200 km per uur kan maar 120 km per uur te rijden?

"Vanbinnen stel ik me continu de vraag: kan ik ooit nog wat ik kon? Hoe preciezer je van jezelf weet wat je wel en niet kunt, met hoe meer zekerheid je kunt beginnen met een plan. Het naïeve idee dat je met meer moeite tot alles in staat bent, dat mis ik soms wel.

"Wij definiëren succes als iets eendimensionaals. Maar je moet het je niet voorstellen als een lineaire schaal van nul tot tweehonderd. Succes kan ook een stervorm hebben, met aan alle kanten richtingen die je uit kunt.

"Er zijn allerlei dingen die ik niet kan doen als ik tweehonderd per uur probeer te rijden. Ik ga nu maar honderdtwintig of soms zelfs maar tachtig, maar daar staat tegenover dat ik meer rust heb om naar vrienden te luisteren, dat ik meer aanwezig kan zijn, zoals nu, bij dit gesprek bijvoorbeeld. Wie langzamer rijdt, ziet wél de vogels langs de weg."

Bregje Hofstede, De herontdekking van het lichaam, verschijnt op 3/10 bij uitgeverij Cossee, 112 p., 14,99 euro.