Direct naar artikelinhoud

De betwistbare moraal van Etienne Vermeersch

lHerman De Dijn is emeritus professor filosofie aan de K.U.Leuven.

lDe oude opinie van Etienne Vermeersch over pedofilie blijft deining veroorzaken. Filip Buekens (DM 26/1) en Vermeersch zelf (DM 28/1) reageerden al in deze kolommen, vandaag mengt de Leuvense filosoof Herman De Dijn zich in het debat.

Het is niet verwonderlijk dat collega Filip Buekens perplex stond over het contrast tussen professor Etienne Vermeersch’ opvattingen over pedofilie vroeger en nu. Zijn fulmineren tegen pedofiele geestelijken, onder meer in een interview op VRT-radio, staat in schril contrast met het begrip voor pedofielen in een oude bijdrage in De Morgen in 1979. Nu is er alleen hevige verontwaardiging; geen enkel begrip, geen enkele nuancering.

De ommezwaai heeft volgens Vermeersch zelf niets te maken met beïnvloeding toen of nu door de tijdsgeest. Die ommezwaai zou enkel en alleen te maken hebben met de nieuwe wetenschappelijke inzichten waartoe hij intussen gekomen is. Het kan moeilijk gaan om de inzichten (als die al wetenschappelijk zijn) à la Kinsey of Masters & Johnson want die dateren van voor 1979. Het gaat voor zover ik heb kunnen opmaken vooral om het werk van professor Peter Adriaenssens. Als daarmee het rapport van de commissie-Adriaenssens bedoeld wordt, dan heb ik mijn twijfels of het daar echt gaat over wetenschappelijke inzichten. In het verslag van de commissie zie ik geen wetenschappelijke verwijzingen, wel inventariseringen van misbruikmeldingen en dergelijke. De commissie stoelt zich trouwens uitdrukkelijk op het standpunt van de slachtoffers. Daar is uiteraard niets mis mee; maar heeft weinig met wetenschappelijkheid te maken.

Belangrijker is een andere kwestie, opnieuw terecht door Filip Buekens naar voor gebracht. Namelijk die van de morele inzichten waarop de bijdrage in 1979 steunde en waarvan Etienne Vermeersch uitdrukkelijk zegt niets terug te nemen. Hij verwerpt de omschrijving van zijn standpunt als ‘hedonistisch utilitarisme’. Hoogstens zou men van een ‘eudaemonisme’ kunnen spreken. Feit is dat volgens Vermeersch moreel goed en kwaad van daden bepaald wordt in functie van hun gevolgen: van berokkenen van pijn of nadeel, of van bevorderen van vreugde of geluk. Het gaat dus om een vorm van consequentialisme: goed of kwaad worden bepaald in termen van de productie van bepaalde gevolgen, zij het breder dan puur pijn of genot. Vanuit dat morele standpunt - ik maak zoals Vermeersch onderscheid tussen moraal en recht, en laat het recht noodgedwongen buiten beschouwing - blijven ook nu bepaalde pedofiele daden perfect aanvaardbaar: indien ze met instemming van een minderjarige gebeuren die al zelfstandig zou kunnen beslissen. Al wat met instemming van de ander gebeurt, geen schade berokkent en bijdraagt tot wat men als geluk beschouwt, is dus moreel aanvaardbaar. Soms geeft Vermeersch de indruk dat wat geluk eigenlijk is, wetenschappelijk kan worden bepaald. Indien hij dat (ten onrechte) zou denken, dan zouden volgens hem ook volwassenen objectief moreel beoordeelbaar zijn in hun daden door een soort ‘impartial spectator’. Hoe dan ook, vanuit zijn consequentialistische opvatting moeten zelfs zaken als incest of kannibalisme met wederzijdse instemming en zonder nare gevolgen moreel aanvaardbaar zijn. Ik meen mij te herinneren dat hij ooit abortus van embryo’s (en foetussen?) met kleurenblindheid moreel aanvaardbaar vond, gezien de problemen in verband met hun toekomstige levenskwaliteit.

Niet de traditie of de intuïtie, maar de principes van een consequentialistische moraal zijn blijkbaar de basis van het ‘gezonde morele aanvoelen’. Of deze morele principes zelf zo ‘gezond’ zijn, is nog de vraag. Bepaalde daden zijn volgens het morele aanvoelen van de meeste mensen, in 1979 én nu, moreel onaanvaardbaar: niet alleen pedofilie, maar ook sadomasochisme of incest, ook al gebeuren ze met instemming en zonder kwalijke gevolgen. Schennis van graven, ook al doet dat niemand verdriet omdat er geen nabestaanden zijn, is gewoon verwerpelijk. Een vrouw onder verdoving verkrachten - ook al zal ze dat nooit merken, noch er enige schade van ondervinden - is verschrikkelijk. Dat is wat men moreel oordelen noemt; dat heeft niets te maken met het berekenen van consequenties. Bepaalde vanzelfsprekende oordelen binnen een morele traditie kunnen op een zeker moment als fout verschijnen, bijvoorbeeld oordelen die slavernij, of pedofilie goedkeuren. Dat betekent niet dat we zonder morele intuïties of tradities kunnen, wel dat ze kunnen evolueren; niet noodzakelijk ‘ten goede’ zoals men weer op een nog later tijdstip kan beseffen. De gedachte dat we aan die morele realiteit kunnen ontsnappen door een strikt rationele of zelfs wetenschappelijk onderbouwde moraal, lijkt aantrekkelijk. Maar dat leidt tot het goedpraten van verschrikkelijke zaken, zoals de hele consequentialistische moraalfilosofie aantoont. Het ondermijnt tevens het normale ethische aanvoelen.

Zeker in domeinen als de moraal is het gebruik van kwalificaties als rationaliteit of wetenschappelijkheid bijzonder misleidend. Die termen zijn daar buitengewoon problematisch door hun suggestie, zeker vandaag, van een radicale superioriteit tegenover elke andere vorm van moreel weten, komend van ‘traditie’ of ‘intuïtie’. Zo ontstaat een nieuwe vorm van moreel gezag, maar zonder dat dit als gezag doorgaat; terwijl het dat natuurlijk wel is, maar onder de mom van objectiviteit of rationaliteit.