Direct naar artikelinhoud

Na de oorlog nu de honger

Te midden van de crises in de wereld is Zuid-Soedan een vergeten uithoek. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog, december vorig jaar, zijn er duizenden burgers gedood en zeker 1,3 miljoen gevlucht. Het land ligt braak, hongersnood dreigt, de kampen puilen uit, cholera ligt op de loer.

Zoiets had hij niet eerder gezien. VN-chef Ban Ki-moon, een man wiens werk het is mensonwaardige toestanden op aarde te bezoeken, toonde zich geschokt in een overbevolkt kamp voor oorlogsvluchtelingen in Juba, de hoofdstad van Zuid-Soedan. Overbevolkt, ziekte, stof, wanhoop. Maar zou hij tijdens zijn bliksembezoek zo'n zeshonderd kilometer zijn doorgereisd naar de stad Malakal in het noorden, dan had hij ontdekt dat het nog veel erger kan.

Stapt Nyataw Nor Nyakir (55) uit bed, dan staat ze in decimeters hoge blubber. Leunend op een stok waadt ze naar het nabijgelegen hutje van haar dochter, waar de vloer droog is.

De vrouwen zijn Malakal ontvlucht toen in februari hevige gevechten uitbraken tussen de troepen van president Salva Kiir en de rebellen van zijn voormalige vicepresident Riek Machar. De twee krijgsheren hebben de jongste natie van de wereld - onafhankelijk sinds 2011 - met een burgeroorlog in zes maanden aan stukken gescheurd.

Moeder en dochter Myakir zochten net als zo'n 20.000 anderen in februari hun toevlucht tot de basis van de VN-vredesmacht Unmiss. De blauwhelmen waren volstrekt niet voorbereid op de toestroom, maar openden de poorten. De bescherming van burgers is hun voornaamste plicht, zo onderstreepte de VN-Veiligheidsraad eind mei nog eens.

Maar hoe? De opvang zou tijdelijk zijn, dachten de beleidsmakers van de VN aanvankelijk. Het bleek een illusie. Vrijwel niemand durft terug te gaan naar Malakal, een stad die 170.000 inwoners telde maar nu vrijwel is uitgestorven. De gevechten hielden aan. Keer op keer wisselden regeringstroepen en rebellen elkaar af als lokale machthebbers. Nu is de stad in handen van het regeringsleger.

Braakliggende akkers

"Ik zet geen stap buiten de poort", zegt de 24-jarige Buay Rwei Puk. Buiten is het gevaarlijk. Duizenden doden en tal van verwoeste dorpen en steden heeft de burgeroorlog sinds afgelopen december op zijn naam. Gruwelijke verhalen te over, van genitale verminkingen tot groepsverkrachtingen.

Akkers liggen braak, de veestapel is buitgemaakt door de strijdende partijen. Zeker 1,3 miljoen burgers zijn hun huis ontvlucht. Hongersnood dreigt, zo waarschuwen de VN. Als er niet snel een staakt-het-vuren komt en niemand terug kan naar zijn landbouwgrond, dreigt dit jaar een hongersnood zoals Afrika niet meer heeft gezien sinds Ethiopië in de jaren tachtig. De verspreiding van cholera, een door vervuild water veroorzaakte ziekte die al zo'n duizend vluchtelingen heeft getroffen, completeert het drama.

Te midden van de crises in de wereld is Zuid-Soedan een vergeten uithoek. Schietpartijen in Oekraïne, bombardementen in Syrië, ze staan enkele uren later op YouTube. Maar uit Zuid-Soedan komt vrijwel niets - het is te moeilijk te bereizen en gevaarlijk. De VN voeren voedseldroppings uit, het Rode Kruis volgt - sinds de jaren negentig in Noord-Afghanistan heeft de gezondheidsorganisatie dat niet meer hoeven doen. Van de 1,8 miljard aan hulpgeld die voor een VN-plan nodig is, heeft de internationale gemeenschap nog maar 40 procent opgebracht.

In het vluchtelingenkamp bij de VN-basis van Malakal heeft Buay Rwei Puk zich de afgelopen weken verdienstelijk gemaakt bij het registreren van de "kwetsbaarste mensen", zoals ze hier worden genoemd. Zij komen in aanmerking voor overplaatsing naar een nieuw onderkomen: grotere tenten, op ruimere afstand van elkaar, in een gebied dat niet meteen onder water loopt wanneer het regenseizoen begint en de ellende alleen nog maar verergert.

Met andere medewerkers van de hulporganisatie Danish Refugee Council loopt hij urenlang door water dat vol afval ligt. Van hutje naar hutje, van tent naar tent. Gewapend met formulieren, overal de vraag stellend: wie is het er het beroerdst aan toe? Het leidde tot een deprimerende inventarisatie. Zo stuit de 27-jarige sociologiestudent Bol op de 60-jarige invalide Ayeit Awan Dengka. Hij zwaait met een identiteitsbewijs van een overleden neef die officieel te boek stond als ontheemde, ofwel vluchteling in eigen land. Hij is een twijfelgeval. In elk geval heeft hij droge voeten als hij uit zijn hutje komt. Wel moet hij oppassen niet in zijn eigen of andermans uitwerpselen te trappen. Gevraagd naar de beschikbaarheid van voedsel en schoon water, geleverd door de VN en een trits min of meer particuliere hulporganisaties, zegt hij met een flauwe glimlach: "Het gaat wel."

Modderpoel

Water - geen drinkwater, maar regenbuien die soms elk zicht benemen - is het grootste probleem. Het verandert een groot deel van het kamp in een modderpoel. Vrouwen die water halen bij een zogeheten distributiepunt, sjokken door de zuigende modder met jerrycans op hun hoofd. Een typische taak voor vrouwen, zeggen mannen laconiek. "Thuis zorgen ze ook voor ons." De modder reikt tot kniehoogte. Vrouwen zijn doodop na hun werk volbracht te hebben.

Om hun waardigheid te behouden doen vrouwen in het kamp veel aan hun uiterlijk. Hun jurken wassen ze om de haverklap, ze steken hun haar op en dragen soms lipstick. Maar hun positie in het kamp is deerniswekkend. De verhalen over aantrekkelijke meisjes - sommigen lijken zo uit een videoclip gestapt - die 's avonds en 's nachts worden ontvoerd en verkracht zijn legio. Vooral regeringstroepen zouden zich daar schuldig aan maken.

Een huilende moeder komt 's ochtends verhaal halen bij de VN-militairen. Kunnen ze niet beter opletten? VN-functionarissen ontkennen seksueel misbruik niet, het komt zelfs voor binnen het kamp. Er zijn "criminele elementen" die zich, al dan niet onder invloed van binnengesmokkelde drugs en alcohol, "laten gaan". Maatregelen als helle verlichting bij wasplaatsen en toiletten voor vrouwen, en versterkte patrouilles door buitenlandse militairen en politiemensen, moeten de kans op wangedrag verminderen. "Wij zijn hier om de orde te handhaven onder onze gasten in het kamp", zegt een Keniaanse officier die de VN-politiemissie leidt. Hij belooft met harde hand op te treden. Het klinkt stoer, maar de VN hebben slechts een beperkte rechtsmacht.

Meer nog dan vrouwen zijn kinderen de dupe van "de situatie" of "het conflict", zoals VN-medewerkers de etnisch getinte oorlog eufemistisch noemen - dat vereist hun neutraliteit nu eenmaal. In een geïmproviseerde kliniek van Artsen zonder Grenzen liggen kinderen in 48 van de 54 beschikbare bedden. Baby's en peuters vormen het merendeel van de ongeveer 200 doden die sinds februari in het kamp zijn geteld. Vooral malaria en diarree eisen hun tol.

Ouders met jonge kinderen krijgen als eersten toegang tot het nieuwe gedeelte van het kamp, dat afgelopen weekeinde in gebruik is genomen. Rwandese blauwhelmen hebben het gebied afgegrendeld. Gedisciplineerd betrekken mensen met schamele persoonlijke bezittingen - een stoel, een matras, keukengerei - hun onderkomen.

De 23-jarige Afra, moeder van vijf kinderen, kan haar geluk niet op. "Eindelijk ruimte, eindelijk frisse lucht." Er moeten nog wel enkele praktische problemen opgelost worden. Schoonmoeder krijgt een apart onderkomen. Een overdekte kookplaats is onmisbaar, evenals een muskietennet voor de zoons van een 'inwonend' gezin die buiten slapen. Alle nieuwkomers moeten een greppel graven rondom hun tent om wateroverlast te voorkomen.

Golf van vreugde

Tevreden is ook Aban Ajarial Adokjok (56), een voormalige bokser die in de ring succesvol was in Afrika, het Midden-Oosten en Europa. Hij zou in het nieuwe kamp zijn werkzaamheden als trainer willen voortzetten. Die moest hij staken na de strijd om en in zijn woonplaats Malakal. Vooralsnog denken VN-medewerkers alleen aan een voetbalveld. Een recente wedstrijd tussen blauwhelmen en ontheemden aan de rand van het nieuwe kamp leidde tot een golf van vreugde - al was het maar omdat de buitenlanders verloren. Maar vooralsnog zijn diezelfde buitenlanders redders in nood. Verbeteringen in de leefomstandigheden ten spijt, de VN-kampen vormen het bewijs dat de eigen overheid de Zuid-Soedanezen niets te bieden heeft.

In Tomping, het kamp in Juba dat VN-baas Ban Ki-moon bezocht, somt student Bol de gruwelijkheden op waarvan hij ooggetuige zegt te zijn geweest. Van het gedwongen opeten van de lichamen van gedode kameraden tot het verbranden van ogen met sigaretten. Van het gedwongen drinken van bloed tot groepsverkrachting door regeringstroepen. Ook hij durft het kamp niet te verlaten. "Dat doe ik pas als president Kiir, hoe dan ook, is verdwenen", zegt hij.