Direct naar artikelinhoud

China Inc., bubbel of Messias?

De wereld kijkt naar China om de nefaste gevolgen van de economische crisis te stoppen. Maar sommigen vrezen dat China zelf op een luchtbel drijft, die elk ogenblik in ons gezicht kan ontploffen. Over de zeepbellen van China, en wat hen uit elkaar kan doen spatten.

In steeds meer opzichten staat China op de eerste plaats: als het over verkochte nieuwe auto’s gaat, de grootste vervuiling, het hoogste aantal inwoners en internetgebruikers, de duurste en beste Olympische Spelen. Ook in economische termen profileert de draak zich. Eind vorig jaar had de Chinese economie de Duitse ingehaald als grootste exporteur van de wereld. En het is slechts een kwestie van tijd voor China de VS als grootste economie naar de kroon steekt. De hele wereld kijkt nu naar China om haar van de gevolgen van de financiële crisis te redden. Maar terzelfdertijd klinkt steeds luider dat de Chinese groei op bubbels drijft.China’s opmars als nieuwe wereldmacht is al enige tijd aan de gang: de economie verdubbelde zich de voorbije dertig jaar om de acht jaar - geen enkel land hield ooit zo lang zo’n opmerkelijk groeipad vol. En toen de economische crisis losbarstte in 2008, kreeg het Chinese groeiwonder nog meer glans. De VS doken in de grootste recessie in zeventig jaar en zagen hun werkloosheid oplopen tot 10 procent van de werkende bevolking, zowel Japan als de EU zagen hun groei voor langere tijd stokken. China scheen de woelige economische wateren al na één moeilijk kwartaal achter zich te laten.In november 2008 lanceerde Peking een stimuleringspakket van 400 miljard euro en gaf het de banken opdracht om de kredietkraan wijd open te zetten. Daardoor werd in 2009 1000 miljard euro uitgeleend. En waar begin 2009 nog gewag gemaakt werd van twintig miljoen verloren banen, was het nieuws vanaf de herfst weer uitgesproken positief. Vorige maand exporteerde China 17,7 procent meer dan in dezelfde maand van 2008 en de import van grondstoffen steeg zelfs met 55 procent. De invoer van ijzererts nam 42 procent toe, die van koper 63 procent en die van aluminium verdubbelde zelfs.

Zelfverheerlijking

Enige zelfverheerlijking liet niet op zich wachten. De officiële media schreven de succesvolle wederopstanding toe aan de doortastende maatregelen van de leiders. “De recessie”, schreef de partijkrant het Volksdagblad, “heeft de barsten blootgelegd in het voortsukkelende westerse kapitalisme, dat geschraagd is op een overlegmodel. Dat resulteert al te makkelijk in onbeslistheid en niet handelen.” Vrij vertaald: de wereldwijde crisis heeft andermaal bewezen dat autoritarisme, Chinese versie, een winnend merk is.Het Chinese wonder heeft zich ook genesteld in de hoofden van veel westerse bankiers en economen. Die hopen steeds luider dat de tweede economie van de wereld hen uit de recessie tilt. Want als het China voor de wind gaat, volgen de markten in de rest van de wereld. En als de Chinezen rijker worden en meer consumeren, opent zich een fabelachtige markt. Ook voor de bedrijven van het Westen. Een leuke en comfortabele gedachte, maar ze klopt helaas niet. Of hoogstens gedeeltelijk. En wel hierom:

CHINA DRIJFT OP BUBBEL VAN GOEDKOOP GELD

De jubelberichten over de hervatting van de groei worden de jongste weken steeds luider tegengesproken door experts die zich bezorgd tonen over een Chinese zeepbel. Een van de meest categorieke stemmen was die van James Chanos, een man die schatrijk werd door met zijn investeringsfonds de Enron-bubbel te doorprikken. Chanos noemde de situatie in China op de voorpagina van The New York Times “duizend keer Dubai - of erger, want de kredietexcessen zijn nergens zo groot als in China”. Waarop de Times nuchter vaststelde dat “een van de allerrijkste hefboominvesteerders probeert de mythe onderuit te halen van het grootste conglomeraat ter wereld”. Chanos’ criticasters gniffelden “dat het toch opmerkelijk is dat iemand die de naam van het land tien jaar geleden nog niet kon spellen, zich nu plots als expert ter zake opwerpt”. Dat Chanos een groentje is aangaande ’s werelds meest bevolkte natie, valt niet te ontkennen. Maar dat bewijst niet dat er geen vuiltje aan de lucht is. In de maanden na de bekendmaking van het stimuleringsplan en de door de overheid opgelegde versoepeling van het kredietbeleid van de banken, wezen tal van Chinese ondernemers al op een van de fundamentele problemen van het systeem: de Chinese financiële sector is, net als strategische departementen als infrastructuur en energie, volledig in handen van de overheid. Er is geen transparantie over de voorwaarden voor leningen, noch enige onafhankelijkheid bij de bankmanagers. Om het nog niet te hebben over de corruptie, die de jongste tien jaar alleen maar erger is geworden.

Slechte leningen

De stortvloed aan leningen heeft gezorgd voor een forse economische heropleving. De Chinese regering liet al weten dat ze waakzaam is voor speculatieve investeerders die snelle winsten zoeken. Goedkoop krediet mondt immers wel vaker uit in speculatie, in slechte leningen en ondoordachte investeringen. In dit geval onder meer in investeringen in aandelen. Eind juni al meldde China Business News dat 20 procent van het geleende geld geïnvesteerd werd op de beurs van Peking. Die is alleen voor Chinezen toegankelijk, en torst systematisch hogere koerswinstverhoudingen dan de beurs van Shanghai, waarop ook aandelen genoteerd staan waarin westerlingen kunnen investeren. Die toevloed van geleend kapitaal droeg fors bij tot een stijging met 80 procent van de marktkapitalisatie op de beurs van Peking. “Het onderstreept hoe het beursgebouw in China het nieuwste casino geworden is”, besloten enkele commentatoren laconiek.

CHINEES VASTGOED IS OVERGEWAARDEERD

Ook de stijgende vastgoedprijzen in China zijn voor diezelfde commentatoren een doorn in het oog. Donderdag maakte de Commissie voor Nationale Ontwikkeling en Hervorming bekend dat huizen en appartementen in 2009 in zeventig steden gemiddeld 8 procent duurder geworden waren. Het vastgoed van Peking en Shanghai spande de kroon: daar waren de huizenprijzen met 50 tot 60 procent gestegen. Onder economen waren de verwijzingen naar het Japan van de jaren negentig niet uit de lucht. Toen sloten Japanners leningen op 100 jaar af om hun overgewaardeerde huizen te kopen, wat finaal uitmondde in een crisis die wat ooit de snelst groeiende economie van de wereld was, tot op vandaag in een economische malaise houdt. Zo erg is het met China nog niet gesteld. De indicator die het best aangeeft of er sprake is van een bubbel, is de verhouding tussen de gemiddelde prijs van een huis en het gemiddelde inkomen. Volgens het gezaghebbende Britse weekblad The Economist ligt die verhouding in China rond de tien. In het Japan van de jaren negentig kostte een woning achttien jaarinkomens.Bovendien zijn de cijfers misleidend: een gemiddeld Chinees inkomen bestaat nu eenmaal niet. In 2008 verdienden de stedelingen gemiddeld 1.600 euro, de plattelandsbevolking 480 euro of 3,3 keer minder. En de rijkste stedelingen van China, de inwoners van Shanghai, zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met de armste dorpelingen, in de bergdorpen in Gansu en Ningxia, die tot zeventien keer minder verdienen. Chinese dorpelingen kopen geen nieuwe appartementen in de steden - ze hebben daar met hun administratieve status zelfs het recht niet toe. En voor de stedelingen volgde de stijging van de immobiliënmarkt in zekere mate wél de toename van hun inkomen.Daar komt nog bij dat de aankoop van vastgoed volgens experten niet wordt aangedreven door geleend geld, want gemiddeld een kwart van elke woonst wordt cash betaald, terwijl de hypotheken maar de helft bedragen van de waarde van een woning.

DE ENORME CONSUMENTENMARKT IN CHINA IS EEN MYTHE

1,3 miljard nieuwe potentiële klanten voor mijn cornflakes, stel je de winst voor. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Ten eerste bestaat er niet zoiets als één Chinese markt, want de Chinese consument heeft vele gezichten. Zo gaapt er een gigantische kloof tussen stad en platteland en tussen het rijke oosten en het achterophinkende westen. Marktonderzoekers als McKinsey splitsen China steevast in vier hiërarchisch sterk verschillende categorieën op. De miljoenensteden en hun consumenten worden gerangschikt volgens de schaal van hun economie, hun levensduurte en hun bevolkingsaantal. Het consumentengedrag in die regio’s loopt sterk uiteen: wie het equivalent verdient van 300 euro per maand is een rijke burger in een derderangsstad, maar kan zich in Shanghai niet tot de middenklasse rekenen.Ten tweede is de rol van verbruikers vooralsnog relatief klein - ze zijn goed voor maximaal een derde van het bruto binnenlands product (bbp). China produceert vandaag vooral voor de export - die met de globale crisis een flinke knauw kreeg. Dat er de voorbije maanden toch nog interne groei te noteren viel, komt door de gigantische investeringen van de overheid in infrastructuur. Het waren investeringen met een keynesiaans ondertoontje: ze wilden vooral heel snel veel werkgelegenheid creëren om sociale onrust te vermijden in dat enorme land dat nauwelijks over een sociaal vangnet beschikt - het erg karige leefloon voor stedelingen en de geprivilegeerde sociale zekerheid voor het ambtenarenapparaat daargelaten.Ook dat gebrek aan sociaal vangnet zet een rem op het groeipotentieel van het Chinese consumentendom. Verdienen staat geenzins gelijk met spenderen. De Chinese spaarquote is bij de hoogste van de wereld omdat Chinezen steevast geld opzij leggen om de studies te bekostigen van zoon- of dochterlief, of om de medische factuur van opa en oma te betalen.

Doktersfacturen

De onderwijskosten lopen vanaf het hoger middelbaar erg op, en wie niet werkt bij de overheid of bij een bedrijf dat een ziekteverzekering heeft afgesloten, kan zich aan fors gestegen doktersfacturen verwachten. Recent onderzoek geeft aan dat 36 procent van de stedelingen en 39 procent van de rurale bevolking ‘wegens geldgebrek behandelingen moest stopzetten nog voor de patiënt genezen was’. Inmiddels probeert de overheid een gratis basiszorg voor de hele bevolking te organiseren tegen 2020, maar zelfs die gratis zorg zal niet verhinderen dat er gepeperde rekeningen voor (veelal onnodige) bijkomende onderzoeken opduiken. En met dergelijke kosten in het vooruitzicht, kiest men vaak eerder voor het spaarboekje dan voor nieuwe goederen.

’s werelds ATELIER IS AFZETMARKT KWIJT

Vorige maand knalde de champagne in China, want de export was voor het eerst in dertien maanden tijd weer aangetrokken. Maar geen mens zal beweren dat de vooruitzichten voor de komende maanden briljant zijn. Een duurzame heropleving van de wereldeconomie is niet voor morgen en als de stimuleringsmaatregelen wegvallen, hangt de groei van de Chinese economie van de gezondheid van de buitenlandse afzetmarkten af.De voorbije kwarteeuw heeft China zijn industriële capaciteit onwaarschijnlijk uitgebreid. De overheid gokte dat de combinatie van goedkope arbeidskrachten, uitgebreide infrastructuur en grote investeringen in de productiemiddelen China zou verankeren als de hoofdleverancier van een immer verder shoppende wereld. Maar nu de wereldconsumptie sputtert, dreigt een verontrustende overcapaciteit. Dat is niet dramatisch voor de speelgoedfabrieken en confectie-ateliers die de voorbije jaren uw en mijn gadgets en kleren hebben vervaardigd: daar worden de plattelandsarbeiders die zich voor 70 tot 90 euro per maand uit de naad hebben gewerkt, zonder pardon naar huis gestuurd. Vervolgens gaan de fabriekspoorten gewoon dicht: weg overproductie. In dit opzicht is de recessie nergens goedkoper dan in China: vakbonden zijn er niet wegens verboden, vervelende kosten zoals werkloosheidsuitkeringen evenmin. En als de economie weer aantrekt, werven de fabrieken gewoon nieuwe mensen aan om de stroom van orders de baas te kunnen. Om werknemers zitten ze niet verlegen: elk jaar komen er 10 miljoen werkzoekende migranten bij de 130 miljoen die nu al de akkers voor de stad hebben verruild, zelfs al is dat voor een zware en slecht betaalde job. De recessie verteren is echter heel andere koek in de productie van staal, aluminium of cement, die wereldwijd al met een forse overcapaciteit kampen. Die teren op staatsbedrijven met een ander arbeidsregime en een zwaardere sociale zekerheid. Omdat ze varen op overheidskredieten kunnen ze veel tekorten onder het tapijt vegen, maar die deficieten kunnen ook gaan woekeren als de economie na geruime tijd nog niet aantrekt. Al is het maar omdat de fabriek van de wereld dan plots verwordt tot een lege hangar met roestende machines.