Direct naar artikelinhoud

Fantasie kan de wereld redden

In Jorge Luis Borges' vroege verhalen woekert de obsessie op volle kracht. Ze staan bol van spanning en geniale gekte. Op zijn best is de Argentijnse auteur als hij compleet nieuwe werelden creëert. Jamal Ouariachi

Eerst maar eens een misverstand uit de weg ruimen: Jorge Luis Borges is geen ontoegankelijk auteur, maar eerst en vooral een warme verhalenverteller in de traditie van de avonturen uit Duizend-en-een-nacht of de mysterieuze vertellingen van Edgar Allan Poe en Washington Irving. Vaak ook heb je het gevoel in een alternatieve western te zijn terechtgekomen, of in een vreemdsoortig detectiveverhaal. En er wordt flink wat gevochten, gemoord en opgelicht in de fantasiewerelden van Borges.

Een van zijn bekendste verhalen, De Aleph, begint en eindigt als een vrij klassieke, tragische liefdesgeschiedenis. Pas na een hele reeks 'normale' verwikkelingen ontvouwt zich het raadsel van de Aleph - een kleine bol waarin 'alle plekken op aarde onvermengd aanwezig zijn, gezien vanuit alle hoeken'. Op dat punt in het verhaal beland, gaat de lezer volledig mee in het mysterie.

Dat is hoe de verhalen van Borges in elkaar zitten: vanuit een samenspel van concrete details en realistische personages ontstaat een situatie waarin filosofische gedachtekronkels het onmogelijke geloofwaardig maken.

Obsessie op volle kracht

Op z'n best is Borges als hij compleet nieuwe werelden creëert. Het verslag van Brodie is een soort antropologische rapportage over een barbaars volk dat een heel rudimentaire taal kent en nauwelijks een geheugen heeft. Missiewerk krijgt geen vat op ze, omdat ze in de war raken van het 'Onze Vader': ze kennen het begrip vaderschap niet. 'Ze begrijpen niet dat een handeling die ze negen maanden geleden hebben verricht, enig verband kan houden met de geboorte van een kind.' Het is een volk dat zich regelmatig aan allerlei gruwelen te buiten gaat ('Hun gebrek aan fantasie brengt hen ertoe wreed te zijn') en dat misschien wel om die reden onaangename associaties met onze eigen samenleving oproept.

Fascinerend is ook het verhaal Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, dat de ontdekking beschrijft van een encyclopedie waarin een 'complete geschiedenis van een onbekende planeet' geboden wordt, inclusief de beschrijvingen van talen, natuurkundige fenomenen en een geheel eigen metafysica.

Borges is hoe dan ook dol op encyclopedieën, bibliotheken, vreemde manuscripten en dode schrijvers. In een van zijn vroegste verhalen gaat het over ene Pierre Menard, een experimenteel auteur die zich aan het schrijven van een hedendaagse Don Quichot waagt, die identiek blijkt te zijn aan het origineel. Toch noemt Borges de versie van Menard 'oneindig rijker'. Louter het feit dat Menards versie in een andere tijd is geschreven, maakt van zijn Don Quichot een heel ander werk dan de Don Quichot van Cervantes.

Je moet ervan houden, zulk soort spelletjes. Ze hebben iets kinderlijks, en toch weet Borges met zijn spel wezenlijke vragen op te roepen over originaliteit, over tijdelijkheid, over het al dan niet bestaan van de realiteit.

Dit alles geldt hoofdzakelijk voor zijn bekendste collecties: Fantastische verhalen en De Aleph. Zijn latere verhalen zijn vlakker van taal en traditioneler van inhoud. Borges zelf was daar, geloof ik, ook content mee, maar ik geef toch de voorkeur aan dat vroege werk: daar woekert de obsessie op volle kracht, daar legt de fantasie zich geen moment neer bij de wereld zoals we die kennen uit het dagelijkse leven. Het staat bol van de spanning en de geniale gekte.

Geen escapisme

Een dissonant in dit verzamelwerk is Het boek van de denkbeeldige wezens (1957), geschreven 'in samenwerking met Margarita Guerrero'. Het zijn geen korte verhalen, maar encyclopedische lemmata, waarin denkbeeldige wezens uit de wereldliteratuur beschreven staan, van de Chinese draak tot de djinns, en van de golem tot de Uroboros. Vermakelijk en erudiet, zeker, maar omdat die denkbeeldige wezens uit hun natuurlijke verhaalomgeving zijn gelicht, boeien deze stukken toch minder dan de échte verhalen.

Er zullen vast en zeker lezers zijn die Borges' filosofische spielerei het summum van decadente literatuur vinden. In deze krant werd laatst die eeuwige discussie weer eens opgerakeld over het engagement van schrijvers. Schrijvers moeten de barricades op, wordt er dan geroepen, ze moeten hun geschriften in dienst stellen van de strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Wie dat roept, begrijpt niet dat wanneer de verbeelding en fantasie slaven van de actualiteit worden, de menselijke vrijheid pas echt naar de knoppen is. Als je tien jaar lang in een donkere cel zit opgesloten, zorgt alleen je verbeeldingskracht ervoor dat je het overleeft.

Borges werd tijdens zijn leven geleidelijk aan blind: zijn verhalen stralen niettemin van kleur en licht. In tijden van oorlog kan alleen de fantasie ons redden. Dat is geen escapisme: het is verder kijken dan de waan van de dag.

De man die alles weet

Fantastisch, speels, en imponerend op het ontzagwekkende af: het werk van Jorge Luis Borges (Buenos Aires, 1899 - Genève, 1986) bestaat uit de verkenningen van een uitzonderlijk belezen geest. Telkens weer begoochelt hij de lezer met verhalen en bespiegelingen over tijd, eeuwigheid, spiegels, labyrinten, bibliotheken, panters, rozen, dromen en filosofieën. Alle grote boeken en denkers lijkt hij te kennen, van het Oudijslands tot de twintigste eeuw, en naar vele bestaande én verzonnen bronnen verwijst hij in zijn verhalen, gedichten en essays, die op hun beurt alle grote schrijvers van de vorige eeuw hebben geïnspireerd, in Nederland bijvoorbeeld Harry Mulisch en Cees Nooteboom, die in Tumbas (2007) schreef: 'De Nobelprijs heeft hij nooit gekregen, en dat is jammer voor die prijs, maar hij verdient iets beters. Iemand moet een ster naar hem noemen. Hij is de enige schrijver bij wie dat echt zou passen.'

Aan de mythologische status van de auteur draagt ook het biografische feit bij dat Borges in een halve eeuw tijd blind werd, en dat hij, toen hij in 1955 directeur werd van de nationale bibliotheek in Buenos Aires, die negenhonderdduizend boeken zelf niet meer kon lezen.

In 1999 kwam er een vierdelige cassette uit met het toen vertaalde oeuvre. Daarna zijn de verzamelde gedichten verschenen (in 2011), deze week gevolgd door uitgebreide edities van de verhalen en de essays.

Er is nu veel meer van Borges in het Nederlands beschikbaar dan ooit tevoren.