Direct naar artikelinhoud

En als Anne Frank nu eens niet verraden werd?

Wie Anne Frank verraadde in het Achterhuis, is nog altijd de knagende vraag. Historicus Gertjan Broek komt vandaag met een ander scenario: misschien werd ze wel bij toeval ontdekt.

Vijfentwintig maanden leefden acht joodse onderduikers verstopt achter een boekenkast in een pakhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Tot ze op 4 augustus 1944 uit hun schuilplaats werden geplukt. We kennen hun geschiedenis door de dagboeken van Anne Frank, het meisje wier levensverhaal wereldwijd hét verhaal van de Tweede Wereldoorlog werd.

Vorige maand werd een gedicht van Anne Frank geveild. Voor 140.000 euro. Een dergelijk bedrag voor een handgeschreven poëziealbumversje (geen eigen werk) doet wenkbrauwen fronsen, maar het illustreert vooral waarom sommige vragen niet onbeantwoord kunnen blijven. Zoals de vraag: wie verraadde Anne Frank?

Natuurlijk, het is een keten van gebeurtenissen en handelingen van gewilde en ongewilde beulen die resulteerden in de dood van een 15-jarig joods meisje in concentratiekamp Bergen-Belsen in februari 1945. Maar het idee niet te weten wie haar levensloop op 4 augustus 1944 zo onherroepelijk veranderde, is gevoelsmatig onbestaanbaar.

Telefoontje

"De wereld kent de dramatische afloop van filmdoek en toneel", schrijft Gertjan Broek, historicus en onderzoeker bij de Anne Frank Stichting, in een artikel dat vandaag op de site van de stichting verschijnt. "Gelaarsde Duitsers die doelgericht de lange trap oplopen naar het Achterhuis. De onderduikers en twee helpers die afgevoerd worden in een wagen."

Kort voor de inval zou een telefoontje bij de Sicherheitsdienst zijn binnengekomen. In alle mogelijke reconstructies van die historische vrijdag speelt dat telefoontje een sleutelrol. Ein Holländer zou het zijn geweest. Een vrouwenstem? In elk geval: verraad.

Maar ging het wel echt zo, vraagt Broek zich hardop af. Als historicus neem je geen genoegen met veronderstellingen. Elk detail moet uitgezocht, elke bron binnenstebuiten gekeerd en elke passage vanuit een ander perspectief bezien. Die exercitie, die anderhalf jaar in beslag nam, leverde Broek nieuwe inzichten op, die vandaag naar buiten worden gebracht.

Dat telefoontje bijvoorbeeld wordt maar door één bron genoemd, zegt Broek. Door de Weense politieman Karl Silberbauer, die in 1943 naar Amsterdam was overgeplaatst en ver na de oorlog in 1963 door nazi-jager Simon Wiesenthal werd opgespoord. In zijn getuigenis (bijna twintig jaar later) vertelde Silberbauer dat er gebeld was, maar niet met hem. Hij zou die onderduikers aan de Prinsengracht 263 trouwens allang zijn vergeten, zei de oud-SS'er ook nog, ware het niet dat het meisje zoveel publiciteit had gekregen met haar dagboek.

Als het telefoontje inderdaad plaatsvond, is de kans klein dat het van een particulier afkomstig was, stelt Broek. "In de loop van 1944 werden veel particuliere telefoonverbindingen afgesloten."

Door de vraag 'wie heeft Anne en haar lotgenoten verraden' los te laten, en te kijken naar de vraag 'waarom de inval plaatsvond en op grond van welke informatie' kon Broek zijn 'perspectief verruimen'. Zo reconstrueert hij dat de inval op de Prinsengracht op vrijdag 4 augustus 1944 ruim twee uur duurde, van halfelf 's ochtends tot één uur in de middag. "Dat is opvallend lang, als je veronderstelt dat ze doelgericht onderduikers kwamen halen."

Ook konden twee helpers ongemerkt wegkomen. "Het bewijst niets, maar het roept wel vragen op of ze inderdaad in eerste instantie op zoek waren naar onderduikers. Wie gericht mensen komt arresteren, zal geen gelegenheid tot ontsnappen geven."

Politierapporten

Broek beschrijft in zijn artikel de hypothese dat de inval niet gericht was op het vinden van onderduikers, maar op andere illegale praktijken, illegale arbeid en een handel in voedselbonnen, die ook op de Prinsengracht werd gedreven. "Het gebeurde geregeld dat onderduikers werden aangetroffen als rechercheurs van de Sicherheitsdienst op zoek waren naar spullen of fraude en vice versa."

Informatie uit nieuw ontdekte politierapporten die naadloos aansluit bij dagboeknotities van Anne Frank over de arrestatie van twee handelaren, gelieerd aan haar vaders bedrijf, in clandestiene distributiebonnen, wijzen onder meer in de richting van die mogelijkheid. Op 14 maart 1944 schrijft Anne over de gevolgen van de aanhoudingen: "Daar B. en D. opgepakt zijn, hebben wij geen bonnen."

Broek verdiepte zich in de drie agenten die zeker aanwezig waren bij de inval. Behalve eerdergenoemde Silberbauer waren dat Willem Grootendorst en Gezinus Gringhuis. Van hen was alleen Grootendorst geregeld aanwezig bij het arresteren van onderduikers. De andere twee hielden zich voornamelijk bezig met het opsporen van goederen of illegale praktijken. Ook opmerkelijk, volgens Broek.

Er zijn in de loop der jaren heel wat potentiële verraders naar voren geschoven en weer afgevallen. Het was Otto Frank, de vader van Anne die als enige van de Achterhuisbewoners de oorlog overleefde, die het denkspoor van het verraad initieerde, zegt Broek. "Dat is te lezen in brieven die hij na de oorlog schreef."

Anne Frank-kenner David Barnouw, jarenlang onderzoeker bij het NIOD (het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie), en Gerrold van der Stroom schreven in 2003 het boek Wie verraadde Anne Frank? Hun antwoord luidt dat het in elk geval níét magazijnknecht Willem van Maaren, naziheuler Tonny Ahlers of Lena Hartog, de echtgenote van een andere magazijnknecht waren. In de jaren die volgden, vielen meer verdachten af.

Je kunt Barnouw nog altijd wakker maken voor een mooie theorie, maar hem overtuigen is niet eenvoudig. "Veel details voor redeneringen zijn terug te voeren op getuigenissen van één persoon. Dat is te mager. Herinneringen zijn notoir onbetrouwbaar. Zeker tientallen jaren na dato." Ook de gedachte die Broek opwerpt dat de agenten mogelijk bij toeval op de onderduikers zijn gestuit noemt Barnouw "een mooie theorie, zonder bewijs".

Barnouw blijft van mening dat het vinden van joodse onderduikers wel het doel was. Na een leven lang dode sporen te hebben bewandeld, is Barnouw zo ver dat hij wil accepteren dat "we het nooit zullen weten". Hij gelooft nog altijd in verraad. Maar dan door een persoon die nooit meer te achterhalen is. "Dat klinkt onbevredigend, maar het is wel realistisch", vindt Barnouw.

"Anne schreef dat ze regelmatig uit het raam naar buiten keek. Als zij dat deed, deden de anderen dat ook. Op een zeker moment moeten omwonenden menselijke gestalten hebben gezien, op een plek waar eigenlijk een pakhuis zat. Iemand zag iets, zei het tegen een ander, die vertelde het in de kroeg. Ze werden opgepakt."

Flarden bewijs

Broek kent de 'onbekende omwonenden'-theorie van Barnouw, die hij ook in zijn artikel beschrijft. Zelf vindt hij hem niet aannemelijk. "De achterkanten van de huizen destijds waren een allegaartje van aanbouwen, achterhuisjes, hokken en pensions. Een komen en gaan van mensen. Ik denk niet dat de mensen in het Achterhuis zouden zijn opgevallen. Maar dat kan ik natuurlijk niet bewijzen."

Het woord 'bewijs' blijft vallen. Broek is aanbeland op het punt waarop elke Anne Frank-onderzoeker uiteindelijk terugkeert. Daar zit je dan met je mooie hypotheses en flarden bewijs, maar zonder zekerheid. Broek gaat er niet onder gebukt.

Verraad als uitgangspunt leverde ondanks tientallen jaren onderzoek geen resultaat op. Hij ziet zijn bevindingen als een aanzet tot verder denken. "Ik zeg niet dat ze niet verraden is, maar voor een geval van 'alledaags' verraad van Joodse onderduikers bevat deze geschiedenis wel een aantal opmerkelijkheden. Het laatste woord is hier nog niet over gezegd."