Direct naar artikelinhoud

Zonder kleur maar zeker niet kleurloos

Al eeuwen maken kunstenaars zwart-witschilderijen, waarop ze bewust de kleur weglaten. Een overzicht in de Londense National Gallery laat zien waarom kunstenaars soms monochrome schilderijen verkiezen boven veelkleurige spektakels.

Zwart-wit, dat is vroeger. De tijd van lang vóór de kleurentelevisie, van toen mensen nog niet lachten op foto's. Toch is die associatie van zwart-wit met het verleden een moderne associatie: de eerste foto's halverwege de negentiende eeuw waren juist het nieuwste van het nieuwste. Vóór de introductie van de fotografie werden afbeeldingen in gravure of ets vermenigvuldigd, en dat gebeurde, om kosten en tijd te besparen, meestal ook in één kleur inkt - meestal zwart.

Heel soms gebruikten kunstenaars zwart-wit met opzet, in verf. Als oefening, om de nadruk te leggen op het contrast tussen licht en donker en de compositie. Of om een extra betekenis mee te geven aan de afbeelding. In de National Gallery in Londen is nu een tentoonstelling gewijd aan deze bijzondere "monochromen", schilderijen en kunst in zwart-wit van 1400 tot nu. En die zijn allesbehalve eentonig, integendeel: vaak zijn ze net spectaculair, omdat de kunstenaars meestal wilden benadrukken dat ze zó goed waren dat ze kleur niet nodig hadden.

Kleur in de middeleeuwen, dat was overbodige franje en afleiding: Bernardus van Clairvaux verbood het gebruik ervan in de cisterciënzerkerken en -kloosters om de geest te helpen tot rust te komen. Vloeren waren versierd met zwart-witte geometrische patronen, al zijn daar helaas weinig voorbeelden van bewaard. Ook de ramen waren met grijs beschilderd, ook wel grisaille genoemd.

Even later versoepelden de regels, en gebruikten kunstenaars het kleurloze om een verschil in tijd aan te geven: bij een altaarstuk van de geboorte van Christus van rond 1450 van de Zuid-Nederlandse schilder Petrus Christus is de scène in de stal in kleur. Als een toegangspoort langs de rand staan scènes met afbeeldingen uit het Oude Testament in grisaille. Later in de kunstgeschiedenis is de buitenkant van de luiken van een altaarstuk vaak in zwart-wit geschilderd: alsof driedimensionale beelden buiten de wacht houden.

Het eerste zelfstandige kleurloze schilderij is het eigenaardige De heilige Barbara van Jan van Eyck, uit 1437. De heilige, in heel dunne lijntjes getekend, zit voor een kerktoren in aanbouw, een ganzenveer in de hand. Alsof ze haar eigen afbeelding tekent. Alleen op de achtergrond heeft de schilder gekleurde verf gebruikt. Omdat Van Eyck het heeft gesigneerd, gaat men ervan uit dat het wel degelijk 'af' was.

Moderne(re) tijd

Ook in de moderne(re) tijd gebruikten kunstenaars heel bewust het zwart-wit. Neem de zwart-witversie van LaGrande Odalisque van Jean-Auguste-Dominique Ingres, uit ongeveer 1830. In de grotere kleurenversie van het schilderij, dat Ingres schilderde voor zijn zuster, de koningin van Napels, is de naakte dame nog duidelijk herkenbaar als iemand in een harem. Om haar heen liggen Oosterse attributen en sieraden uitgestald. In deze zwart-witversie, een van de vijf kopieën die de kunstenaar zelf maakte, is het leeg en zijn haar billen duidelijker te zien.

Was het een kijkoefening van de kunstenaar? Een 'hulp' voor de prentmakers die het beroemde schilderij moesten kopiëren? Of gewoon een grapje? Van dat laatste is zeker wél sprake bij het werk van Etienne Moulinneuf uit 1770. In eerste instantie denk je een prent met gebarsten glas te zien. Pas van heel dichtbij is duidelijk dat het glas ook geschilderd is. Moulinneuf gebruikte als voorbeeld een prent van een razendpopulaire afbeelding, La Pourvoyeuse van Jean-Siméon Chardin uit 1739. Daarop levert een bediende marktinkopen af, terwijl de dame des huizes mannelijk bezoek ontvangt. Moulinneuf schilderde de prent nauwkeurig na, maakte er weer een uniek kunstwerk van, en liet daarna met veel bravoure zien dat hij de moraal van het verhaal, het overspel of de ontrouw van de bediende aan haar werkgever, ook met het gebroken glas kon benadrukken in plaats van met een moraliserende tekst.

Ook bij moderne kunst, ver na de introductie van de fotografie, komt het zwart-witschilderen voor. Meestal ook met een bijbetekenis, een commentaar op het gebruik van fotografie. Gerhard Richter maakte in 1966 een zwart-witschilderij van de vermoorde prostituee Helga Matura met haar verloofde. Richter schilderde een foto uit een tijdschrift na, bewust extra onscherp. Matura was diep ongelukkig, zo schreef het tijdschrift - een groot contrast met de foto van het gelukkige moment.

In de laatste zaal van de tentoonstelling sta je eerst even te knipperen met je ogen. Het is de Room for one colour van de Deens-IJslandse kunstenaar Olafur Eliasson: de lege ruimte baadt in felgeel licht, uit lampen met licht van één golflengte. Het licht werkt als een kleurfilter: alles, vooral ook bezoekers, veranderen voor je ogen (en de lens van je camera) in een kleurloze verschijning.

Weer buiten begrijp je waarom de wereld op een bewolkte winterdag zo grijs kan lijken: het gebrek aan zonlicht zorgt voor een gebrek aan kleur. Zonder (weerkaatst) licht immers ook geen kleur. Pas als de zon vrij spel heeft, zien we weer alle kleuren van de regenboog. Na het zien van deze tentoonstelling is dat nét iets minder vanzelfsprekend.

Monochrome: Painting in Black and White, nog tot 18 februari, in The National Gallery in Londen. nationalgallery.org.uk Van 22 maart tot 15 juli is de tentoonstelling te zien in Museum Kunstpalast in Düsseldorf. smkp.de