Direct naar artikelinhoud

De papieren rockrevolutie

Volgende maand blaast het iconische Rolling Stone vijftig kaarsjes uit. Vandaag zit het tijdschrift van Jann Wenner in moeilijke papieren, maar in die halve eeuw nam Rolling Stone wel het voortouw in journalistieke, muzikale en politieke revoluties. Al ging dat niet altijd zonder slag of stoot. Ewoud Ceulemans

'Ik denk dat het tijd is voor jonge mensen om de boel te runnen."

Met die woorden droeg Jann Wenner, al vijftig jaar de bezieler van Rolling Stone, vorige maand de verantwoordelijkheid van zijn geesteskind over aan zijn zoon Gus. Die moet een verkoop van het iconische rockmagazine, waarvan 51 procent van de aandelen nog in handen zijn van de Wenners, in goede banen leiden.

Die verkoop is, waarschijnlijk, het diepste dal waar het beroemde tijdschrift al door is moeten gaan. Sinds de oprichting van Rolling Stone, een halve eeuw geleden, is het magazine altijd in handen gebleven van Jann Wenner - zowel financieel als inhoudelijk. Maar vorig jaar kocht BandLab, een start-up uit Singapore, al 49 procent van de aandelen. Wenners imperium brokkelt langzaam af.

Van een imperium was nochtans geen sprake toen Wenner, een 21-jarige college dropoutuit New York, in 1967 een muziekmagazine uit de grond stampte. De geboorteplaats van Rolling Stone was niet toevallig San Francisco, waar de Summer of Love enkele maanden eerder zijn hoogtepunt had beleefd. Met een lening van 7.500 dollar, voorzien door zijn toekomstige echtgenote Jane Schindelheim, bracht Wenner op 9 november de eerste van meer dan 5.000 Rolling Stone-nummers op de markt.

"Is rock-'n-roll niet iets van voorbijgaande aard?", had Schindelheims huisgenote gevraagd. Nee, dus. Wenners magazine werd in geen tijd een icoon van moderne journalistiek, en dat was te danken aan het unieke tijdsgewricht waarin het werd geboren. "Wenner heeft echt wel een steen verlegd", vindt media-expert Mark Coenen (Hogeschool PXL). "Rolling Stoneis op het perfecte moment gestart om de tegencultuur te vatten. Het magazine was een stem van vernieuwing, van vrijheid, drugs en seks met iedereen, behalve je moeder. Wenner was sterk overtuigd van die nieuwe cultuur, en met Rolling Stone wilde hij dat blijven uitdragen."

Dief

Wenner, die in geen tijd uitgroeide tot rock-'n-rollroyalty, droeg die vrijheid ook zélf uit. In 1995 scheidde hij van zijn vrouw Jane, met wie hij drie kinderen heeft. Sindsdien leeft hij samen met zijn nieuwe partner, modeontwerper Matt Nye. Maar zijn privéleven is pikanter dan dat, blijkt uit Sticky Fingers: The Life and Times of Jann Wenner and Rolling Stone Magazine, de Wenner-biografie die deze week verscheen. Auteur Joe Hagan delfde diep in Wenners achtergrond. Té diep, vindt de Rolling Stone-bezieler zelf. Hij voelt zich "verraden". Maar geruchten over Wenners seksualiteit doen al de ronde sinds het prille begin. Vooral zijn verhouding met Rolling Stones-zanger Mick Jagger waren hardnekkig: op roddels dat de twee samen zouden geslapen hebben, reageerde Wenner met: "Ik bevestig noch ontken."

De relatie tussen Rolling Stoneen The Rolling Stones was exemplarisch voor het turbulente beleid van het blad, zeker in de beginjaren. Mick Jagger was verontwaardigd dat iemand een magazine oprichtte met de naam van zijn band, om vervolgens Beatle John Lennon op de cover van het eerste nummer te zetten. "Waarom noemde hij het zo, wanneer er al een band zo heette?", schreef The Daily Mail. Keith Richards was nog scherper: "Wat een dief!"

Mick Jagger zou pas in augustus 1968 voor het eerst op de cover verschijnen: in de tussentijd hadden The Beatles al drie keer op de voorpagina gestaan. Maar Jagger bleef boos, en overhaalde Wenner om een Britse versie van Rolling Stone uit te brengen, waarvan de zanger de helft van de aandelen zou bezitten. De Britse editie voer een eigen koers, en Wenner ergerde zich blauw aan journalistieke blunders: The Kinks-zanger Ray Davies werd op de cover aangekondigd als 'Ray Davis', en Bob Dylan heette in Engeland kennelijk 'Bob Dillon'.

Na twee maanden werd de Britse editie opgeheven, maar de vete tussen Wenner en Jagger duurde voort. De boel ontspoorde na het legendarische concert van The Stones op Altamont in 1969, waarbij een fan werd doodgestoken door een lid van de Hell's Angels. "Is Mick verantwoordelijk voor de moord?", stond te lezen in een uitgebreid verhaal over het debacle, dat werd omschreven als "een product van duivels egotisme, een hoge graad van onzinnigheid, geldmanipulatie en, ten gronde, een fundamenteel gebrek aan bezorgdheid over de mensheid."

Het toont dat Wenner niet van plan was om zijn journalistieke ethos te buigen naar de grillen van grote rocksterren. "Je zag dat een artikel daar niet in één dag werd geschreven", aldus Coenen. "Bij Rolling Stonewerd muziekjournalistiek ook onderzoeksjournalistiek. Hun stukken waren veel grondiger dan die van hun equivalenten uit de Britse pers, zoals New Musical Express (NME) en Melody Maker. Voor research en factchecken werd ontzettend veel tijd, geld en moeite uitgetrokken. Dat was onvergelijkbaar met de Europese pers."

Een goed muziekblad, zo vond Wenner, keek dan ook verder dan albumrecensies. Ook bredere popcultuur kreeg heel wat aandacht, met grote coververhalen over talkshowhost David Letterman en sitcoms als Friends enSeinfeld in de jaren 90. Onderzoeksjournalistiek werd een van de grote kwaliteiten van het blad, dat niet te beroerd was om meermaals de politieke kaart te trekken. In 2006 werd George W. Bush opgeworpen als "the worst president in history". Progressieve Democraten hadden een streepje voor bij Rolling Stone: Wenner zelf interviewde onder anderen Bill Clinton en Barack Obama tijdens hun periode als president van de VS. En het blad schokte lezers in 2013, door Dzhokhar Tsarnaev, een van de Boston bombers, op de cover te zetten.

Sterren bij de vleet

Toch zijn het de lange, diepgravende interviews met rockiconen die altijd het grote verkoopargument van het tweewekelijkse blad zijn gebleven. "Ze waren heel goed in het te pakken krijgen van grote sterren", herinnert Guy Mortier zich, die als voormalig Humo-hoofdredacteur ook interviews uit Rolling Stone overnam. "Dat waren echt fantastische interviews, die Wenner vaak zelf afnam. En wij waren geïnteresseerd in persoonlijke, directe, diepgaande gesprekken. Ik herinner me nog mijn opwinding toen we in 1970 hun legendarische grote John Lennon-interview te pakken kregen, waarin die een nooit gedroomde inkijk in The Beatles en zichzelf gaf - ik heb het zelf nog vertaald, denk ik. Het allerlaatste interview met Lennon hebben we trouwens ook gebracht, kort na zijn dood. Hakte er stevig in."

De iconische cover van dat bewuste interview uit 1981, van een naakte John Lennon die in foetushouding tegen zijn geliefde Yoko Ono kruipt, werd geschoten door sterfotografe Annie Leibovitz, op 8 december 1980. Enkele uren na de bewuste fotoshoot werd Lennon, aan de ingang van zijn appartement in New York, door Mark Chapman doodgeschoten.

Leibovitz is een van de vele Grote Namen die hun roem grotendeels aan Rolling Stonete danken hebben - en omgekeerd. Tussen 1973 en 1983 was zij de voornaamste fotograaf van het blad. Haar eerste cover was een beeld van een van de vele anti-Vietnam-protesten, die de VS toen in de ban hielden. Ze schoot legendarische foto's van Beach Boy Brian Wilson, van actrice Meryl Streep als mimespeelster, en van Rolling Stone Keith Richards, die na een concert backstage in slaap valt. "Rolling Stonewas zeker in de beginjaren een fantastisch gemaakt blad, met fantastische covers", vindt Mortier. "Vooral die van Annie Leibovitz."

Naast beroemde fotografen - later sierden ook foto's van Anton Corbijn (Bono), David LaChapelle (Kanye West, Eminem) en Mark Seliger (Tom Waits, Nirvana) de cover - werd Rolling Stone ook een thuisbasis voor literair talent. Beroemde rockjournalisten als Lester Bangs, Dave Marsh en Jon Landau vonden er een thuishaven. Zelfs filmregisseur Cameron Crowe begon zijn carrière als recensent bij het magazine - een periode die later de inspiratie vormde voor zijn succesfilm Almost Famous(2000).

Maar geen enkele auteur werd zó bekend als Hunter S. Thompson. "Wenner had een neus om met uitzonderlijk talent samen te werken, vaak grondleggers van de New Journalism-beweging", legt Coenen uit. "Thompson was daar het beste voorbeeld van. Hij schreef met een heel eigen stem over de presidentsverkiezingen van Richard Nixon en George McGovern." Zijn iconische roman Fear and Loathing in Las Vegas(1971) werd serieel gepubliceerd inRolling Stone en hij werd grondlegger van het zogenaamde gonzo journalism - een journalistieke stijl waarbij de auteur zelf erg op de voorgrond treedt.

Digitale boot gemist

Maar die journalistieke stijl bracht de reputatie van het blad ook klappen toe. Thompson verdween naar het achterplan toen zijn veelvuldige druggebruik in de weg kwam te staan van zijn journalistieke reputatie. Hij trok naar het toenmalige Zaïre om het boksgevecht tussen Muhammad Ali en George Foreman te verslaan, maar is nooit gaan kijken. "Mensen worden dronkaards en kwijnen weg, en als je voortdurend dronken bent, krijg je niet veel werk gedaan", vertelde Wenner eerder dit jaar over Thompson aan The Guardian. "Hij had een briljante periode bijRolling Stone, maar daarna heeft hij zijn talent laten verglijden."

Thompson was niet de enige, vindt Mortier. "Rolling Stoneis halverwege de jaren 70 door een slechte periode gegaan. Er was een zeker narcisme in de stukken geslopen. Journalisten leken toen vooral over zichzelf te schrijven, en over hun eigen gevoelens tijdens interviews. Er werd toen ongelooflijk veel gezwetst." De zwaarste klap kwam in 2014, toen een artikel over een groepsverkrachting op de Universiteit van Virginia niet bleek te kloppen. Het stuk werd teruggetrokken, en Wenner moest een schadevergoeding van 1,65 miljoen dollar (1,4 miljoen euro) betalen.

Maar het tijdschrift heeft al lang niet meer de vinger aan de pols, vindt Koen Poolman, hoofdredacteur van het Nederlandse muziekblad OOR. "Toen OOR in 1971 begon, was Rolling Stone het grote voorbeeld. Het was de Bijbel, de blauwdruk van goede rockjournalistiek. Maar vandaag is dat anders. De tegencultuur is verdwenen. Het is een blad waarin gearriveerde muzikanten als Bob Dylan en Bruce Springsteen staan, maar voor nieuwe muziek moet je elders zijn. Je koopt Rolling Stone niet meer om op de hoogte te blijven van hippe, nieuwe bands."

Vandaag hebben websites als Pitchforken Stereogum die rol overgenomen, vindt Poolman. "Het is exemplarisch voor hoe Rolling Stone, ooit het meest vooruitstrevende magazine, de digitale boot heeft gemist."

Jann Wenner pochte ooit dat hij een overnamebod ter waarde van 500 miljoen dollar (425 miljoen euro) had afgeslagen; vandaag worden de resterende aandelen geschat op zo'n 40 miljoen dollar (34 miljoen euro). En die neergang is volgens critici te wijten aan Wenners te strenge controle over het blad. "Het is wel bijzonder dat hij dit al vijftig jaar doet", beaamt Poolman. "Als je het over jongerencultuur hebt, lijkt het me niet optimaal dat hij de koers nog bepaalt."

Dat lijkt Wenner nu zelf ook door te hebben. Tijd om jonge mensen de boel te laten runnen.