Direct naar artikelinhoud

Grijs op snee

METIER. Net wanneer je begint te vermoeden dat je alles van Stephan Vanfleteren hebt gezien, blijkt zijn oeuvre nog rijker dan gedacht. Voor zijn magistrale portret van de stad Charleroi moet je helemaal naar het Zwarte Land, maar het is de reis meer dan waard. Eric Min

Als geen ander koketteert Vanfleteren met zwart-wit en grijswaarden. Vooral met portretten maakte de fotograaf naam, maar ook in andere genres staat hij zijn mannetje. Dat is goed te zien in Belgicum (2007). Heel wat foto's uit dat straffe boek zijn gemaakt in Charleroi, Brussel en andere rafelige, uitgewoonde randgebieden waar een mondje Frans wordt gesproken. Dat Vanfleteren van het lokale fotomuseum ooit de opdracht zou krijgen om de industriestad aan de Samber in beeld te brengen, lag voor de hand.

De fotograaf weet heel goed waarom hij er al meer dan twintig jaar door de straten dwaalt. Eerder realiseerden kunstenaars als Bernard Plossu en Dave Anderson er een reeks opnamen, en ook zij hebben ervaren dat Charleroi een vreemde plek is. Alles klinkt er anders, en zelfs de tijd gaat er trager. Vanfleterens zwart-wit en grijs komen nergens beter thuis dan hier.

Dat merk je al in de inkomhal van de tentoonstelling, waar het kenmerkende grijs de toon zet, tot in de titel van de expositie en de vormgeving van het gelijknamige boek: Il est clair que le gris est noir.

In Charleroi heb je al een stevige sneeuwbui nodig om wat leven in het landschap te krijgen. De streek wordt niet zomaar le Pays Noir genoemd. Het steenkoolstof en de rook van de staalfabrieken hebben een sluier van as over het land gelegd. Precies daar is het Vanfleteren om te doen. In een ontroerende inleidende tekst belijdt hij zijn liefde voor deze stad au passé composé. Voor de streek weer wordt opgestoten in de vaart der volkeren, wil hij eerst nog even het Oude Testament van het socialistische Charleroi fotograferen.

De tentoonstelling haalt zijn impact uit een paradox. Enerzijds kunnen we ons nog nauwelijks Charleroi voorstellen zonder clichés te gebruiken: heuvels van steenkoolgruis, een ringweg als een cloaca, armoedige huizen en hun uitgeteerde bewoners. Julie en Melissa. Drankmisbruik. Jeugdwerkloosheid.

Het is de esthetiek van de Britse mijncités in de fifties en de fotoreportages van de Farm Security Administration uit de jaren dertig. In je hoofd defileren namen als Ian Curtis, de gebroeders Dardenne, Henri Storck en Ken Loach. We weten dus perfect wat we in het Fotomuseum te zien zullen krijgen.

Mist en gel

En toch is er een 'anderzijds'. Hoewel Vanfleteren geen cliché uit de weg gaat - hij kan niet anders - verrast hij vriend en vijand met een onwaarschijnlijk sterk ensemble van beelden. Hoe dat komt? Natuurlijk heeft hij dit land in de vingers. Ja, de mist die in de straten hangt komt hem goed uit, net als de gel in het haar van de jongens die je er tegen het lijf loopt. Uiteraard rijdt een oude Volvo door het beeld en sleept een paadje zich over een desolate terril.

Natuurlijk zijn de mensen zo lelijk dat ze het zich niet meer aantrekken - in armoede leven is sowieso hard werken. Veel meer dan onmacht, verlies en dreiging kun je hier niet verwachten, en er bestaan geen twintig manieren om ze in beeld te brengen. Er moet dus meer aan de hand zijn.

Het is Vanfleterens metier dat zijn reportage zo indrukwekkend maakt. De manier waarop hij opgaat in de omgeving en zo een document humain realiseert. Het gemak waarmee hij zich inschrijft in de traditie van Marissiaux, Misonne en zelfs Meunier - let op de vaart die in de interieurs van de fabrieken zit. Hoe hij bewegingsonscherpte en andere trucs uit de geschiedenis van de fotografie inzet om zijn punt te maken. Op het gevaar af te vloeken in de kerk van het politiek correcte denken: dit is sociaal realisme van de bovenste plank. Niets lijkt zich in het nu af te spelen en toch zijn deze foto's gisteren gemaakt.