Direct naar artikelinhoud

Column Tom, breng die vijfde kassei naar de Kempen

Joachim Pohlmann is woordvoerder van Bart De Wever (N-VA) en schrijver van Een unie van het eigen. Zijn column verschijnt wekelijks.

Doe maar gewoon, dat is al erg genoeg", placht de leraar fysica in het college tegen ons te zeggen telkens als het te rumoerig werd. Niets ergerde mijn puberale zieltje meer dan dat zinnetje. Voor ons was middelmatigheid blijkbaar al een brug te ver.

Het had weinig te maken met de man zelf, wiens droge humor ik wel waardeerde. En eigenlijk ook niet met de uitspraak op zich. Het was de dociele vanzelfsprekendheid waarmee mijn klasgenoten de legitimiteit van die woorden aanvaardden, die mijn opstandigheid opwekte.

Een ingeslepen mengeling van Kempense bescheidenheid en minderwaardigheidsgevoel lag aan de basis van hun berusting. De Kempen, daar gebeurde niets, daar kon niets goeds uitkomen. Wat hadden wij? Vervuilende industrie, moeilijk opvoedbare jongeren, geesteszieken, landlopers, ...

Daar schepten wij zelfs enige trots in. Sinds 1830 kwam heel België zijn rotzooi bij ons dumpen. Werp uw kommer op de Kempen! Dat maakte ons toch in iets bijzonder. En verder: hard werken, braaf je best doen en vooral niet te veel tamtam maken. Doe maar gewoon, dat is al erg genoeg.

Uit weerzin tegen die lijdzaamheid luisterde ik op mijn kamertje uren naar Springsteen. "It's a death trap, it's a suicide rap, we gotta get out while we're young..." Geboren om weg te geraken, ik kon mij dat perfect voorstellen.

Ik internaliseerde het fatalisme van de Kempen. Als ik er bleef hangen, bereikte ik niets. Daar was ik van overtuigd. Tot een man op het toneel verscheen die elke Kempenaar deed dromen, en bewees dat we wel tot buitengewone dingen in staat waren: Tom Boonen.

Ik was erbij, de allereerste keer dat hij de Ronde van Vlaanderen won. We vertrokken naar Meerbeke in de overtuiging dat Boonen kanshebber was maar het niet zou halen. Zo bereiden we ons in de Kempen voor op teleurstellingen. Tot we Boonen superieur over de meet zagen gaan.

Niemand raakte ooit sneller van Ninove naar de Kempen als wij die dag. Instinctief werden we naar Balen gedreven, waar het ook kermis was. En daar de lokale politie evenmin rekening had gehouden met een overwinning, was de verkeerschaos totaal.

Sindsdien wandelen we in de Kempen wat rechter. De fierheid waarmee we vandaag zeggen dat we van de Kempen zijn, danken we aan Tom Boonen. Wij zijn hem meer verschuldigd dan hijzelf beseft: hij gaf de Kempen een gevoel van eigenwaarde.

Dat zit in kleine, banale dingen. Toen ik in Leuven ging studeren, vond iedereen mijn accent afgrijselijk. Dankzij Tom Boonen werd het Kempisch koddig en sympathiek, en kunnen Ben Segers, Tiny Bertels en Jef Van Echelpoel aka Tijs Vanneste er een carrière op uitbouwen.

Dus hoewel ik normaal schrijf om De Morgen-lezers te ergeren, richt ik mij vandaag tot één man in het bijzonder.

Beste Tom, welgeteld drie woorden hebben wij ooit uitgewisseld in een Mols café na je derde Parijs-Roubaix. Ik zei 'goed gedaan', jij zei 'merci'. Naar Kempische maatstaven was dat een diepgaand gesprek. Wij zijn mensen van weinig woorden.

Ik ga het dus kort houden: laten we nog een keer dromen, Tom. Ik erken: dat is een zeer egoïstische motivering, het zij zo. Maar doe het nog een keer. Doe het voor ons. Doe het voor de Kempen. Doe het voor al die mensen die heel hun leven hebben gehoord dat gewoon doen al erg genoeg is.

En laat mij nog één keer over het midden van de Corbiestraat waggelen, met de blauwe zwaailichten van een combi achter mij aan, terwijl ik zing 'Tommeke Boonen, da'dis genne gewone'. Tom, breng die vijfde kassei naar de Kempen.