Direct naar artikelinhoud

Een verrassend banaal regeringsjaar

Een ongezien kolkende regeringsformatie heeft dit land ongezien samengestelde bestuurscoalities opgeleverd. Eén jaar na de stembusgang die dat mogelijk maakte, blijkt dat al die politieke spanning verrassend banaal presterende regeringen voortbrengt. BART EECKHOUT COMMENTATOR

Sportjournalisten hebben er nog meer nood aan - iemand geteld hoe vaak dit seizoen in Extra Time Club Brugge of Anderlecht als titelfavoriet naar voren geschoven is en hoe zelden AA Gent? Maar ook politieke journalisten zouden onderhand een beetje bescheidenheid aan de dag mogen leggen bij het voorspellen van de toekomst in hun vakgebied.

Zo vlot als ze na de verkiezingen van 2010 N-VA en PS samen een regering zagen maken (het zou 541 dagen duren voor er uiteindelijk een regering zónder N-VA gevormd werd), zo eensluidend werd nu bijna exact een jaar geleden de mogelijkheid over het hoofd gezien dat we een federale (centrum)rechtse regering zouden krijgen, met maar één Franstalige partner.

Een 'kamikazecoalitie' werd die formule vervolgens gedoopt door kritische stemmen, onder meer in deze krant. We moeten durven toegeven dat die zelfvernietiging, met name van de MR van premier Charles Michel, zich vooralsnog bijlange niet voltrokken heeft. Omgekeerd is dit kabinet evenmin de 'natuurlijke' en daarom doortastende regering aan het worden die de meer bevriende Wetstraat-watchers voor ogen hadden. Ook zij hebben eens te meer hun voorspellingsgave overschat.

Zou een analytische terugblik beter lukken? Twee tegengestelde beelden blijven bij van verkiezingsavond zondag 25 mei 2014. Eén: in het Brusselse casino Viage viert N-VA-voorzitter Bart De Wever, overtuigend winnaar en als een popster vertrappeld door fans en media, met de glimlach van een boer met kiespijn. Twee: in de perszaal van zijn partijhoofdkwartier in de Keizerslaan staat Elio Di Rupo (PS), uittredend premier en verliezer in Wallonië, te stralen. De eerste beseft dat hij, ondanks de zege, de meerderheid niet heeft kunnen breken; de tweede dat, ondanks de achteruitgang, een heruitgave van de zittende regering een reële optie blijft. Het is het contrast tussen de vrees voor een overwinningsnederlaag en de hoop op een nederlaagoverwinning.

De bocht van Beke

De ongerustheid van De Wever heeft alles te maken met de bijzondere positie van CD&V op het politieke schaakbord op die zondagavond. De stemverschuivingen zitten complexer in elkaar, maar netto heeft N-VA haar winst behaald door Vlaams Belang leeg te zuigen. De regeringspartijen houden als geheel relatief goed stand onder het Vlaams-nationale gebeuk. Dat geeft CD&V de kans om zowel over rechts met N-VA regeringen te vormen, als gewoon door te gaan met de klassieke tripartite. Die keuzevrijheid voor CD&V stond niet in het N-VA-draaiboek.

Toch, weten we nu, was de ongerustheid bij De Wever nergens voor nodig. Al op de verkiezingsavond heeft CD&V-voorzitter Wouter Beke mentaal de knop omgedraaid: N-VA moet deze keer mee in de regering. Om zichzelf vuil te maken, en om CD&V zelf vijf verscheurende jaren van oppositiegeweld vanwege de grootste partij van Vlaanderen te besparen. Was bij Wouter Beke en Kris Peeters in de campagne de goesting om N-VA eens flink tegen een Franstalige muur te laten lopen nog groot, dan wordt dat inzicht met kenmerkende christen-democratische fluksheid gauw bijgesteld.

Die 'bocht van Beke' is de eerste stoot geweest die de merkwaardige carambole van de daaropvolgende formatie op gang gebracht heeft. Het discreet aan PS en sp.a overgemaakte 'non' van CD&V tegen een voortzetting van de tripartite heeft de PS verleid tot de wanhoopsdaad om alvast in Wallonië en Brussel regeringen te gaan vormen met cdH. Een wederzijdse misrekening volgt: de MR en haar Vlaamse partners denken dat cdH wel te porren zal zijn voor een centrumrechts avontuur zonder de PS. En PS en cdH menen dat de MR, bang voor de Walenvreters van de N-VA, wel vanzelf in hun armen zal springen. Het draait twee keer anders uit. Blijkbaar schort er ook wat aan de politieke voorspellingsgave van politici zelf.

Kwakkelministers, kibbelkabinet

Het resultaat van die opeenstapeling van inschattingsfouten - er waren er nog meer, nietwaar kandidaat-eurocommissaris Didier Reynders (MR) en kandidaat-premier Kris Peeters (CD&V)? - is een federaal kabinet met een onuitgegeven communautair onevenwicht. Dat slechts 23,1 procent van de Franstalige kiezers vertegenwoordigd wordt door Michel I is democratisch op het randje, maar vormt institutioneel voorts geen enkel beletsel.

Interessanter is dat de structurele zwaktes van dit kabinet hun oorsprong vinden in dat gebrek aan balans. Minister van Energie en Temperament Marghem (MR) illustreerde deze week dat zeven ministerportefeuilles voor één doorgaans met de Franse slag gemanagede partij wel erg veel is. Marghem is niet de eerste en enige kwakkelende MR-minister. De vette rode streep vanwege het Rekenhof door het eerste werkstuk van begrotingsminister Hervé Jamar is een blamage, minister van Vervoer Jacqueline Galant gaat helemaal de mist in wanneer ze de besparingscijfers van de NMBS verhaspelt.

En dan moet de bezadigde minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine nog bewijzen dat hij de daadkracht bezit om de pensioenhervorming tot een goed einde te brengen. Didier Reynders beschikt over genoeg branie en ervaring voor een hele partij, maar na de klap van het gerateerde eurocommissariaat toont hij nog weinig binnenlandse dadendrang. Ze bekijken het maar in de Wetstraat, de minister van Buitenlandse Zaken vliegt intussen wel van New York naar Kigali. Wie weet valt er in een transitzone tussen twee vluchten nog een internationale topjob van de kar.

Zeker, ook sommige N-VA-regeringsleden betalen leergeld voor hun federale debuut, en de eerste die zich een belangwekkende beleidsdaad van staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Pieter De Crem (CD&V) herinnert, verdient een verwenweekend in Aalter. Toch kijken de coalitiepartners met enige frustratie naar het vele MR-gestuntel en getreuzel. Omgekeerd is er evenveel Franstalig onbegrip over de voortdurende hanengevechten in het Vlaamse kamp. Vraag een Vlaming wat hij van het kabinet-Michel vindt, en de kans is aanzienlijk dat hij 'kibbelkabinet!' roept. Dat gekibbel is heus meer dan een mediaframe, het is de schaduwzijde van de interne coherentie die je van deze 'natuurlijke coalitie' zou verwachten.

Anders gezegd: aan Vlaamse kant zitten drie (centrum)rechtse partijen zo dicht op elkaar dat ze enkel door hun profiel tegenover elkaar uit te diepen enig verschil kunnen maken. Voor CD&V is het dan plots van belang om het linkse geweten van een rechtse regering te spelen. Voor Open Vld gaat het er integendeel om om ongegeneerd de belangen te verdedigen van wie het al goed heeft in dit land. En voor N-VA om ondanks haar nieuwe status van volkspartij voldoende antisysteem te blijven.

Het is een wet bij recente coalitievormingen: waar je de meeste cohesie verwacht, krijg je de grootste spanningen. Het overkwam paars onder Verhofstadt II ook. Liberalen en socialisten gingen aan het vechten nadat ze in 2003 samen een zelden gezien plebisciet kregen voor de voortzetting van hun beleid. Gedroomde coalitiepartners zijn ook elkaars eerste concurrent.

Het gewring levert wel eens spannende kopij op als Gwendolyn Rutten (Open Vld) weer een partner op zijn donder geeft, feit is dat het de positie van de regering ook effectief verzwakt. Door die onderlinge profilering is bijvoorbeeld het debat over de nood aan een tax shift kunnen uitgroeien tot de toetssteen van het federale regeringswerk. Dat was bij aanvang helemaal de bedoeling niet. Lees je het amper zeven maanden oude regeerakkoord er op na, dan komt die tax shift maar zijdelings, letterlijk tussen haakjes, ter sprake.

Dat de tax shift, en met name de verschuiving naar vermogen, toch is uitgegroeid tot hét breekpunt van deze regering is overigens een mooi compliment voor de vaak verguisde vakbonden. 'De straat' heeft, middels massaal herfstprotest, de verdeeldheid aan de regeringstafels toch maar mooi weten uit te buiten. Het bewijst dat democratisch protest en inspraak wel degelijk tot voortschrijdend inzicht kunnen leiden. Of meer rechtvaardigheid uiteindelijk een criterium zal worden bij de belastingverschuiving valt nog te bezien, maar de discussie erover heeft op zijn minst standpunten doen verschuiven.

Er gebeurt... niets

Uit al dat gekwakkel doemt het beeld op van een regeerperiode die op het banale af normaal aan het verlopen is. Regeringsgekibbel is niet uitzonderlijk, juist niet. Deze regering lijdt aan dezelfde onderlinge frustratie en inconsistentie als haar voorgangers. Ze toont dezelfde traagheid en schroom om ambitieuze hervormingen door te voeren. Ze vult met andere kleuren maar op dezelfde brutale manier de te begeven bestuursmandaten in.

Dat verrast. Samenvallende verkiezingen zouden bij voorkeur coherente regeringen met gelijklopende kleuren op de verschillende niveaus opleveren, zo werd gezegd. Feit: de Vlaamse en Belgische regering dragen nu dezelfde kleuren, maar de onderlinge naijver is er niet minder om. Tegelijk zou ook een periode van vijf jaar vrijkomen om, zonder druk van immer nabije verkiezingen, hervormingen door te voeren die op lange termijn standhouden. Nu zou het dus moeten gaan gebeuren. Wel, er gebeurt niets, of toch niet meer dan in een andere regeerperiode.

De enige tastbare verandering is dat in dit eerste regeringsjaar van deze volle legislatuur het tempo van besluitvorming merkelijk lager ligt dan in een regeringsjaar van een gebroken legislatuur, zoals onder Di Rupo. Deze regering neemt haar tijd, zullen we maar zeggen - iets wat in het geval van sp.a trouwens ook van de oppositie gezegd kan worden.

Belangrijker is dat de verrassende banaliteit van dit regeringsjaar een fundamenteler democratisch probleem blootlegt. Als een regering zelfs in deze ideale omstandigheden - heldere beleidsrichting, vijf jaar geen verkiezingen, geen communautaire poespas - amper aan hervormen toekomt, dan schort er wat aan de parlementaire democratie zoals we die kennen.

Dat in plaats van nog maar eens de staat beter het belastingsysteem eens zou hervormd worden, is duidelijk. Deze regering heeft er de tijd en in principe de ideologische eensgezindheid voor. Als je ze ziet steggelen naar een bescheiden tax shift, zou je niettemin bang worden dat ze er ook echt aan beginnen.

Dan maar weer de karwei aan een expertencommissie overlaten, zoals met de pensioenhervorming gebeurde? Het lijkt een zekerder uitweg. Maar dan nog, want zelfs het momentum om de door experts panklaar voorbereide pensioenhervorming te realiseren, dreigt de regering-Michel te verkwanselen met getreuzel en contraproductieve beslissingen.

Hoe rechts is rechts?

Natuurlijk is deze regering niet zomaar inwisselbaar met de vorige. Tel je het beleid van de regeringen-Michel en -Bourgeois bij elkaar op, dan zie je het roer naar rechts schuiven. De factuur voor de keuze om dichter bij de rechtsliberale 'Duitse consensus' aan te schurken - eerst besparen, dan komt de groei hopelijk wel vanzelf - wordt betaald door de lagere middenklasse.

Met een te hoog inkomen om van sociale correcties te genieten en te laag om een vermogen bij elkaar te sparen, worden zij van twee kanten getroffen door de saneringen: relatief lager loon (indexsprong) voor duurdere overheidsdienstverlening (school, kinderopvang, trein en bus). Boutade: deze regeringen beloven geen factuur naar de volgende generatie door te sturen, en ontzeggen die generatie daarom nu al algemene kinderopvang en goedkoop onderwijs.

Anderzijds: meet je dit eerste beleidsjaar af aan wat écht rechtsconservatieve regeringen in het buitenland deden (het door Wilders gedoogde kabinet-Rutte I in Nederland, de regering-Cameron in Groot-Brittannië) dan staan de coalities van Michel en Bourgeois toch dichterbij het centrum. De cultuursector bijvoorbeeld krijgt het ook hier te verduren, maar een ideologische afrekening zoals in Nederland is er niet gekomen. Weer valt op: uit een uitzonderlijke regeringssamenstelling komt al met al normaal 'Belgisch' (centrum)rechts beleid voort.

Uitschieters zitten wel in het verhaal dat de regeringspartijen vertellen. Zeker bij N-VA is dat discours over kwetsbare groepen - werkzoekenden, armen, vluchtelingen - meedogenlozer dan de werkelijkheid van het beleid zelf. Daar zitten vast wel wat ongelukkige uitschuivers bij, maar ze worden wel niet gecorrigeerd en ze schuiven steeds naar onderen uit, nooit naar wie machtig of vermogend is.

Empathisch gebrek

Het wijst op een empathisch gebrek in deze regeringen, of misschien beter: bij deze jongere generatie rechtse politici. Mededogen is er voor de zogenaamd modale Vlaming die drie huizen of meer bezit en die niet in zijn vermogen mag geraakt wordt. Misprijzen is er voor de werkzoekende, die eerst maar eens zonder inkomen moet vallen, zodat hij van ellende werk zal gaan zoeken. Toch is dat vooral perceptiemanagement, net zoals CD&V de perceptie probeert in tegengestelde richting te sturen door te beklemtonen dat deze regering het beleid van de vorige doorzet. Dat is evenzeer overtrokken.

Dat deze uitzonderlijke coalities - met Open Vld de facto overbodig in Vlaanderen en de 'anti-Belgische' N-VA in een Belgisch kabinet - zo'n verrassend banaal beleid opleveren kan zowel geruststellen als teleurstellen. Een geruststelling zal het zijn voor wie gevreesd had dat het Belgische staatshuishouden van binnenuit opgevreten zou worden. Een teleurstelling voor wie oprecht gehoopt had dat de kracht van verandering er eens stevig de beuk in zou gooien.

Het roer moet om? Daarvoor is het Belgische systeem vooralsnog te taai of te robuust gebleken. Of de dominante antisysteem-volkspartij N-VA die vlotte inburgering in dat traag malende Belgische systeem als een bewijs van haar bestuurlijke volwassenheid wil zien, of juist als een tekort van haar slagkracht, mag ze zelf uitmaken.