Direct naar artikelinhoud

Geen boekhouders voor Brussel

lIvan Van de Cloot is hoofdeconoom van Itinera Institute, een onafhankelijke denktank voor duurzame economische groei en sociale bescherming.

lHeeft Brussel extra geld nodig? De waarheid is niet alleen dat we het niet weten, maar ook nauwelijks kunnen weten. Van de Cloot vindt de vraag een misplaatste voor- stelling van zaken.

Ivan Van de Cloot over geldstromen die niet altijd becijferbaar zijn

Het was te voorspellen dat de onderhandelingen in het slop gingen raken op het moment dat het ‘probleem’ Brussel werd aangesneden. Er zijn in dit land geen pasklare oplossingen voor het institutionele probleem en een van de belangrijkste redenen daarvoor is precies onze hoofdstad. Over het uitgangspunt alleen al raakt onze politiek het niet eens. Wordt Brussel nu ondergefinancierd of krijgt het net te veel (al dan niet blanco) cheques?

In elk geval kost koken geld, ook in Brussel. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een klein gewest dat wordt geconfronteerd met hoge vaste en moeilijk samendrukbare bestuurskosten die per inwoner hoger liggen dan in de andere gewesten. Bovendien worden in Brussel ook gemeenschapsuitgaven afgewenteld op het gewest, naast de evidente stedelijke uitgaven. Dit wordt uiteraard allemaal nog scherper als je rekening houdt met de realiteit dat het Brussels Gewest en de Brusselse gemeenten op budgettair vlak als communicerende vaten werken. De meeruitgaven op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, maar ook justitie en politie zijn echt niet fictief voor iedereen die vertrouwd is met de Brusselse hoofdstedelijke context. Het is vandaag politiek correct om vooral te focussen op het gebrek aan responsabilisering van gemeenschappen en gewesten, maar we zijn vaak blind voor het feit dat op het vlak van de gemeentelijke financiën er ook belangrijke mechanismen bestaan die kunnen aanzetten tot excessieve uitgaven.

Aan de andere kant mist Brussel belangrijke inkomsten. Zo zijn internationale instellingen in Brussel vrijgesteld van onroerende voorheffing (de zogenaamde ‘dode hand’) en mist Brussel ook personenbelastingen van de internationale ambtenaren. Een deel van de personenbelasting wordt aan de gewesten toegewezen op basis van de woonplaats en niet de werkplaats, wat gezien de vele honderdduizenden pendelaars die elke dag in Brussel komen werken, maar er op dat vlak geen belastingen betalen, grote implicaties heeft. In de kering zou het omschakelen van de werkplaats in plaats van woonplaats als criterium voor toewijzing van de ontvangsten uit de personenbelasting tot 2,7 miljard euro kunnen uitmaken. Onder meer de Nationale Bank heeft al studies gemaakt omtrent de Brusselse geldstromen en de enige eerlijke conclusie daarbij is dat we op de vraag of Brussel in zijn geheel wordt ondergefinancierd het antwoord vandaag niet kennen. Het hangt er maar van af hoe je bepaalde zaken in rekening brengt.

Als we nu even wat afstand nemen tegenover de Belgische communautaire krachtmeting, dan moeten we erkennen dat in elk land er een moeilijk evenwicht gevonden moet worden inzake financiële stromen tussen grootsteden en het hinterland. In ons land wordt evenwel door de fragmentatie en misschien zelfs desintegratie van de Belgische gemeenschap het geld op de rooster geteld. Als naarstige boekhouders proberen we elke beweging over vaak moeilijk te definiëren grenzen te detecteren, niet goed beseffend dat de becijferingen vaak een hoog fictief gehalte hebben. Er wordt vertrokken van de illusie dat er onder de complexe oppervlakte een economische homogeniteit verborgen zit. Zoals de kaarten nu geschud zijn, is er inderdaad een groot wantrouwen, wat in een huwelijk vaak een moeilijk te controleren dynamiek op gang brengt.

We moeten ons er voor hoeden om de strijd tussen twee opvattingen die rond Brussel woedt structureel te verankeren en het echte objectief niet uit het oog verliezen. Iedereen die het goed voorheeft met Brussel en zijn inwoners heeft er belang bij dat de discussie zich niet uitsluitend verengt tot het vinden van een nieuw vergelijk over het verdelen van de financiële koek. De realiteit op het terrein voor werklozenbegeleiding, openbare ziekenhuizen, brandweer en ziekenwagens en sociale huisvesting kent vele disfuncties. Investeringen zijn broodnodig om niet af te glijden naar een sociale tijdbom. Brussel verdient een beter beheer, terwijl het steevast onderdeel wordt van een spelletje blufpoker op ‘hoog’ politiek niveau.

Voor een deel speelt bij Brussel de grootstedelijke problematiek dat het zogenaamde centrumfuncties aanbiedt voor niet-residenten en dat het een extra aantrekkingskracht kent op financieel en sociaal zwakkeren. Aan de andere kant mogen we niet blind zijn voor een gebrekkig beheer, wat niet enkel verklaard kan worden door de Brusselse sociaal-economische complexiteit.

De kwaliteit van de politieke vertegenwoordiging is in een democratie een delicaat onderwerp, maar door een gebrek aan alternerende politieke meerderheden bestaan er ongetwijfeld ongezonde verhoudingen, doordat bepaalde beleidsdomeinen constant in de handen van dezelfde partijen of personaliteiten blijven. De problematiek van de fragmentatie van bevoegdheden vergt eerder een interne Brusselse staatshervorming die veel ingrijpender is dan het oprichten van een nieuwe studiecommissie om de geldstromen vlijtig boekhoudkundig in kaart te brengen.