Direct naar artikelinhoud

‘In het begin waren we nooit alleen’

Als een weelderig, lang uitgesponnen gedicht evoceert Bart Moeyaert het bestaan in de tuin van Eden. En onderhuids borrelt onverbiddelijk de ultieme vraag op: wat is de zin van dat bestaan?Door Patrick Jordens

Bart Moeyaert en illustrator Wolf Erlbruch breien met dit boek een soort vervolg aan hun succesvolle prentenboek De Schepping, dat in 2003 verscheen. Licht en speels van toon was toen hun versie van het Genesis-verhaal, alsof ze zich als twee jongens kostelijk geamuseerd hadden met Gods creatieve capriolen. Hun interpretatie van de Adam en Eva-episode is een stuk ernstiger en vooral mysterieuzer, en van een God is er al helemaal geen sprake meer.

Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van de man, maar het is duidelijk de vrouw die hier de hoofdrol krijgt toebedeeld. Dat wordt ook meteen gesuggereerd door de tekening op de cover: Eva ligt naakt in embryonale houding te midden van bladeren en bloemen. Een illustratie van Erlbruch die rijk is aan betekenis: het begin van de mensheid, de harmonie met de natuur, de sensualiteit en kinderlijke kwetsbaarheid van de vrouw... Onvermijdelijk roept het beeld herinneringen op aan Gustav Klimts befaamde schilderij, Danaë.

Besef van eenzaamheid

Het is ook de vrouw die op een bepaald ogenblik de paradijselijke toestand ter discussie stelt: eerst door zich bewust te zijn van hun beider nietigheid (“misschien vallen we zo meteen uit elkaar, omdat we niet hebben gezien dat onze rimpels barstjes waren”), later door gewoon naar net iets ‘meer’ te verlangen (“ze zei dat ze het allemaal te weinig vond”). De man begrijpt de vrouw niet: hij is te druk in de weer met het bedwingen en beheersen van de natuur (“Ik zag in een oogopslag dat al dat groen elkaar nog niet in de weg zat, maar ik keek vooruit”). En daarom kun je deze raadselachtige tekst op een zeker niveau ook lezen als een allegorie van de huidige klimaatverandering: de mens die zodanig ingrijpt in de natuur dat het evenwicht compleet verstoord geraakt. De vrouw staat vanuit die optiek veeleer voor een soort nederigheid, en voor aarding (“als ze door een vlakte van varens waadde en haar armen omhooghield alsof de varens water waren, was het alsof ze de wind hielp met blazen”).

Maar dat is misschien toch een te beperkte, te ecologische lectuur van dit bevreemdende verhaal. Evenzeer draait het om de soms moeilijk uitspreekbare spanningen en frustraties binnen een relatie, en het groeiende besef van eenzaamheid (“In het begin waren we nooit alleen”, zo luidt de veelbetekenende openingszin). Op een filosofisch, spiritueel niveau kun je Het paradijs ook begrijpen als het leren aanvaarden van onze beperkingen, en onze sterfelijkheid.

Die gelaagdheid aan betekenissen is zeker een van de sterktes van deze poëtische tekst, maar stelt ook hoge eisen aan de jonge lezer. Daarom is dit een boek bij uitstek om samen met volwassenen te lezen, zodat er een dialoog kan ontstaan. Voor nogal wat kinderen zal dit paradijsverhaal anders net iets te cryptisch blijven, tenzij voor de fijnproevers natuurlijk.

Ingetogen tekeningen

De tekeningen van Wolf Erlbruch zijn opvallend sober en ingetogen. Het lijkt alsof zijn personages wat verloren lopen in deze idyllische tuin, zijn figuren hebben vaak een wat schuwe en schichtige blik in hun ogen. Enkel wanneer de vrouw op het einde triomfantelijk de bamboescheut én het dode konijn toont (heeft ze het zelf gedood?), en voor het eerst de lezer rechtstreeks aankijkt, spreekt er iets bevrijdends en krachtigs uit het beeld. Een gevoel dat mijlenver afstaat van de zondige Eva die zich heeft laten verleiden door de slang en zo Gods woede op de hals haalt uit het Bijbelse origineel.

Het paradijs is een boek dat zelfs na meerdere lezingen zijn geheimen niet helemaal prijsgeeft, en net daardoor blijft nazinderen. Door de muzikale, haast bezwerende taal- en klankrijkdom heeft het iets van een sfeervol gedicht, een evocatie van een toestand ergens tussen droom en werkelijkheid, herinnering en verlangen, schaduw en licht in. Daar heb je natuurlijk het metier van een Bart Moeyaert voor nodig.

Uitgeverij Querido belooft een mooie Vlaamse herfst

Behalve met Bart Moeyaert pakt de Nederlandse uitgeverij Querido dit najaar uit met maar liefst zes andere Vlaamse auteurs en/of illustratoren. Om dit in de verf te zetten, werd er afgelopen zaterdag bij jeugdtheater BRONKS in Brussel een literair feestje gebrouwen.

Dichter Edward Van de Vendel was ceremoniemeester van dienst en sprak met alle raspaarden die Querido dit najaar van stal haalt.

Een blij weerzien is het met Ingrid Godon, die na een lange aanslepende ziekte van zich afbijt en voor het eerst debuteert als schrijfster met het prentenboek Is het nog ver, een hartverwarmend verhaal over verlangen, ambitie en vooral, doorzettingsvermogen. Ook Kaat Vrancken is terug van weggeweest met het grappige Beu, waarvoor Noëlle Smit schitterende illustraties leverde. In de categorie ‘prentenboeken’ is misschien het meest opvallende wapenfeit Meneer René van Leo Timmers, een heerlijke hommage aan René Magritte en het kunstenaarschap in het algemeen. Met zijn eerste publicatie bij Querido (na een lange staat van dienst bij uitgeverij Clavis) lijkt Timmers zichzelf te overtreffen. Jan Simoen en Gerda De Preter leveren twee beloftevolle adolescentenromans af: in Ik ben Alice brengt Simoen het waargebeurde verhaal van een zeventienjarig meisje met eetproblemen, maar ook veel levenslust. De Preter tast de grenzen van vriendschap af in Op de rug van de Duivel, waarbij ze zich onder meer liet inspireren door een beklemmend filmpje op YouTube over jongeren die zich aan ‘treinsurfen’ wagen. Het enige boek dat op dit moment nog niet verkrijgbaar is maar er weldra aankomt, heet Rosie en Moussa, een bijzondere samenwerking tussen Michael De Cock en de Brusselse striptekenaar Judith Vanistendael. Edward Van de Vendel kondigde het aan als een “grote stadsroman”, want Rosie en Moussa zijn twee stadsmussen met een verschillende achtergrond die samen één en ander meemaken. Een nieuwe, hedendaagse Jip en Janneke? (PJ)