Direct naar artikelinhoud

De ratten van professor Séralini

Een Franse studie geeft aan dat ratten kanker krijgen van levenslang ggo-maïs eten. De reacties zijn vernietigend, maar de onderzoekers houden voet bij stuk. Terecht? 'De Morgen' beantwoordt de zes hamvragen.

Sinds de Franse professor Eric Séralini midden september onderzoeksresultaten publiceerde over ratten die sterven aan het eten van genetisch gemodificeerde maïs, staat hij centraal in een vinnig debat dat in het Franse parlement 'de zaak-Séralini' wordt genoemd. Twee jaar lang zochten Séralini en zijn team van het Comité de Recherche et d'Information Indépendantes sur le génie génétique (Criigen) in het grootste geheim naar de effecten van genetisch gemanipuleerde maïs op ratten. Geen telefoontjes onderling, gecodeerde e-mails en valse resultaten om 'de vijand' te slim af te zijn behoorden tot het arsenaal van de vorsers.

De vijand is in dit verhaal de biotech-industrie, met voorop Monsanto. Dat bedrijf produceert de onkruidverdelger Roundup en aangepaste ggo-gewassen die ertegen bestand zijn. NK603 is een maïsvariant in de Monsanto-collectie waarvoor het bedrijf zeer graag een Europese kweekvergunning wil. Na twee jaar op een dieet van NK603 kregen de laboratten fatale orgaanschade en kankergezwellen zo groot als pingpongballen. De studie is, inclusief foto's van de monsterachtige zieke ratten, gepubliceerd in het vakblad Food and Chemical Toxicology.

Meteen na de publicatie kwam er een lawine van kritiek, deels in de vorm van de traditionele wetenschappelijke discussie, deels een illustratie van de economische belangen van de ggo-industrie. Séralini zelf is opvallend scherp afgemaakt als een manipulatieve campaigner tegen ggo's. De bioloog is nu in het Franse parlement gehoord over de bom die hij liet vallen. De Duitse voedsel- en warenautoriteit en ook de Nederlandse en de Europese autoriteit EFSA verwijzen de studie naar de prullenmand, de Belgische Bioveiligheidsraad zou volgende week volgen.

De argumenten uit beide hoeken én de antwoorden tonen hoe hoog het spel wordt gespeeld. De belangrijkste op een rij:

1 Séralini zegt dat onderzoek waarbij dieren langer dan negentig dagen ggo's te eten krijgen, nooit eerder is gebeurd.

"Nooit is een ggo zo lang getest en dat is geen toeval. Pas na drie maanden duiken de eerste gezondheidsproblemen op en die zijn schokkend", zo verklaarde Séralini.

"Klopt niet", zegt Philippe Castelain, toxicoloog verbonden aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid in Brussel. "In Food and Chemical Toxicology staat een overzichtsartikel met alle toxiciteitsstudies, waaronder twaalf onderzoeken die over meerdere generaties proefdieren liepen. Volgens die auteurs, het team van Chelsea Snell, toont die systematische review dat de consumptie van ggo's geen schadelijke effecten heeft op de menselijke gezondheid."

De arts Joël Spiroux de Vendomois, medeauteur van Séralini en directeur van Criigen, reageert op medscape.fr: "De langeretermijnstudies van Snell en co. zijn voedingsstudies, geen toxicologische studies, wat een groot verschil is. Bovendien zijn het geen onderzoeken over de hele levensduur van een dier, wat bij ons wel zo was. Voor wij het deden was er nog geen enkel onderzoek dat de impact van ggo's op de hele levenscyclus van zoogdieren onderzocht."

2 De gebruikte rattensoort krijgt zeer vaak kanker.

De Fransen gebruikten de Sprague-Dawley-stam en die ontwikkelt zeer vaak kankertumoren. Gemiddeld worden ze maar twee jaar oud en de tumoren duiken meestal na de typische testperiode van negentig dagen op. Castelain: "De Sprague-Dawley-stam krijgt bijvoorbeeld erg vaak borstkliertumoren, tot zelfs bij 67 procent van de dieren. Daarom heb je een minimumaantal dieren nodig om schadelijke effecten te bewijzen." Volgens internationale richtlijnen zijn voor kankerstudies ongeveer vijftig dieren per geslacht en per geteste dosis nodig om met dit soort kankergevoelige dieren relevante resultaten te bereiken. In Séralini's groep waren er tien groepen die verschillende dosissen NK603 kregen van telkens twintig proefdieren.

Spiroux wijst erop dat de gebruikte Sprague-Dawley-ratten door bijna iedereen, ook de bedrijven, ingezet worden in toxicologische studies. Monsanto deed dat onder andere in 2004 voor tests met NK603. Spiroux: "Wij gingen bovendien niet uit van kanker maar van lever- en nierproblemen zoals de Monsanto-onderzoeken al suggereerden, dus daarom hebben we niet de aantallen voor kankeronderzoek gehanteerd. Het aantal van tien dieren per testonderdeel is hetzelfde als dat wat Monsanto hanteert om aan te tonen dat er niets mis is met NK603-maïs en andere gengewassen."

3 De statistiek van het onderzoek rammelt, zeggen de critici.

Zonder goedkeuring van de methodiek door onafhankelijke collega's is een wetenschappelijke publicatie onmogelijk. "Maar voor het aantal ratten dat overleeft en voor de hoeveelheid tumoren die ontstaan geven de onderzoekers enkel curves en een incidentietabel zonder de statistische betekenis erbij te vermelden", zegt Castelain. "Wanneer bovendien maar tien in plaats van vijftig dieren per onderzochte dosis en per geslacht zijn getest, kun je uit zulke cijfers geen enkele conclusie trekken." Séralini herhaalt dat hij verdere details weigert te geven zolang de biotechbedrijven dat ook niet doen, wat de kritiek op zijn werk niet kleiner maakt.

4 De methodiek is niet betrouwbaar omdat er geen verband tussen dosis en effect is aangetoond.

In de toxicologie is het principe van proporties alles. Niet een stof op zich maar de dosis waarin ze is opgenomen, maakt ze giftig. "Maar naast het feit dat de proefopzet en de rapportering ondermaats zijn, waardoor de resultaten oninterpreteerbaar zijn, vind je hier inderdaad niet eens een dosis-effectrelatie", zegt Castelain. Recent onderzoek toont evenwel dat het proportieprincipe achterhaald zou zijn. In sommige gevallen, wanneer stoffen bijvoorbeeld op de hormoonspiegel inwerken, kan een lage dosis schadelijker zijn dan een hogere.

5 De auteurs zijn bevooroordeeld.

Séralini's onderzoek is gesponsord door warenhuisketens met een 'ggo-vrij'-label en hij publiceerde eerder ook al onderzoek waar ggo's slecht uit kwamen. Maar verschillende criticasters zijn zelf niet neutraal. De meta-analyse van Snell die concludeert dat onderzoek na tachtig dagen onnodig is, geeft geen enkel belangenconflict toe, terwijl twee van de medeauteurs op het moment van het onderzoek consultant waren en een derde medeontdekker is van een toepassing waar een biotechbedrijf een patent bij Syngenta voor heeft. Daarnaast is het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid EFSA, dat de studie verwerpt, zonet door de Europese Rekenkamer terechtgewezen omdat het "niet adequaat omgaat met belangenconflicten".

Bovendien zijn alle andere wettelijk opgelegde toxicologische onderzoeken op ggo's die aan de homologatiedossiers worden toegevoegd, gefinancierd of geleid door de bedrijven die de ggo willen lanceren en daar komt doorgaans weinig commentaar op uit de hoek van de biotechbedrijven. "De agentschappen die onze studie verwerpen baseren zich voor de goedkeuring van ggo's in Europa enkel op gegevens van de industrie. Is dat dan wel neutraal?", zo verklaart Séralini. Spiroux: "Wat je ook van onze studie denkt, de winst is in elk geval dat het debat over de toelating van genvoedsel wordt heropend. De lange termijn wordt niet onderzocht. Dat gebeurt op de markt."

6 Amerikanen eten al vijftien jaar ggo's en daar is geen gezondheidsschade te merken.

Daarover zegt Spiroux: "Al vijftig jaar nemen onvruchtbaarheid, endocrineaandoeningen, kanker, verlaagde spermadosissen en geboorteafwijkingen er toe. Dat is ook zo bij de dieren in de natuur, dus er moet wel een omgevingsfactor zijn. Maar in de VS is het onmogelijk een duidelijk verband te leggen tussen oorzaak en gevolg omdat de producten met ggo's niet gelabeld zijn. Veel kankers blijven niet verklaard omdat de epidemiologie en toxicologie ontoereikend blijken om oorzaken en gevolgen van omgevingsziektes bloot te leggen."