Direct naar artikelinhoud

Over jihad en de positie van de vrouw in de islam

Etienne Vermeersch is professor emeritus filosofie aan de UGent.

In het gesprek van Dyab Abou Jahjah met Maarten Boudry (DM 16/1) kwamen enkele thema's aan de orde waarover enige opheldering nuttig kan zijn.

Over het geloof en de praktijk van de soennitische islam bestaat een uitstekend handboek: Umdat al-salik, vertaald als: Reliance of the Traveller. A Classic Manual of Islamic Sacred Law. Deze vertaling (1990) werd als gezaghebbend verklaard door de Islamic Research Academy van Al Azhar (Caïro), de belangrijkste islamuniversiteit van de wereld: "We certify that the above mentioned translation corresponds to the Arabic original and conforms to the practice and faith of the orthodox Sunni community."

Welnu, op een bepaald ogenblik zegt Abou Jahjah: "Elke Arabist zal je zeggen dat jihad van alles kan betekenen." De Reliance zegt hierover (ik vertaal): "Jihad betekent oorlog voeren tegen niet-moslims en is etymologisch afgeleid van het woord mujahada, wat betekent oorlog voeren om de godsdienst te vestigen. Dat is de kleinere (lesser) jihad. Wat de grotere jihad betreft, dit is het geestelijk oorlog voeren tegen het lagere zelf (nafs); dat is wat de profeet... zei toen hij van de jihad terugkwam. Volgens Reliance behoren exact deze twee betekenissen tot de scholarly consensus: de ijma, het akkoord van alle deskundigen. Alle andere betekenissen zijn voor de gelovige moslim irrelevant. We vinden hier ook dat de Koran in meerdere verzen de 'kleinere jihad' voorschrijft: "Aan jullie is voorgeschreven te strijden" (Soera 2, 216); verder ook S. 4,89 en S. 9,36.

In strijd met wat veel moslims - en ook Abou Jahjah - denken of zeggen, is de jihad niet alleen een defensieve oorlog. De Reliance onderscheidt tussen de 'gemeenschappelijke verplichting' om jihad te voeren (fard al-kifaya), en de 'persoonlijke verplichting' (fard al-'ayn). De eerste geldt wanneer de moslimgemeenschap anderen aanvalt; de tweede als de islamnatie zelf wordt aangevallen door niet-moslims. Uit het verschil tussen deze twee types blijkt manifest dat de jihad ook een veroveringsoorlog kan zijn. Dat is dus geen stelling van IS of het salafisme, maar behoort sinds het ontstaan van dit werk (14de eeuw) tot de algemeen aanvaarde (ijma) soennitische leer.

In verband met de interpretatie van koran- (of bijbel)teksten nog het volgende. Filologisch onderzoek poogt te achterhalen wat de oorspronkelijke bedoeling van een tekst was en hoe die door het publiek van toen werd begrepen, bijvoorbeeld "Als uw vrouw... ongehoorzaam blijft: slaat ze" (S. 4,34). Een 'fundamentalistische' benadering bestaat erin voor te houden dat men ook nu nog zijn vrouw mag slaan. Filologen leggen uit dat de vrije vrouwen zich in Medina moesten bedekken, om niet, zoals slavinnen, aangerand te worden. Fundamentalisten beweren dat moslima's daarom hier en nu een hoofddoek moeten dragen. Als men een historisch correcte interpretatie met 'salafisme' verwart, wordt ieder ernstig onderzoek onmogelijk. Als men een koranvers salafistisch op het hedendaagse gedrag toepast, wordt een moderne beleving van de islam eveneens onmogelijk.

De meest bevreemdende stelling van Abou Jahjah is zijn loochening van culturele invloeden op het gedrag. In mei 1968 hebben in Parijs dagenlang duizenden jonge mensen betoogd; als zich daar frequent ongewenst seksueel gedrag had voorgedaan, zou dit zeker bekend geraakt zijn. Op het Tahrir-plein was de omvang van de massa kleiner dan in Parijs, toch werd vrij snel bericht over seksuele aanrandingen op grote schaal. Dat dit verschil een culturele achtergrond heeft is zonneklaar.

Maar je kunt zoiets ook vanuit een wetenschappelijk oogpunt belichten. Volgens een onderzoek van het Pew Research Center (pewresearch.org) van 2013, in 39 islamlanden, antwoordden op de vraag of de echtgenote altijd aan haar man moet gehoorzamen, in Afghanistan 94 procent van de moslims 'ja', in Irak 92 procent, in Egypte 85 procent. Op de vraag of dochters dezelfde erfenisrechten moeten hebben als zonen, was het antwoord in Egypte slechts bij 26 procent 'ja', in Irak bij 22 procent. Getuigen dergelijke antwoorden niet van een andere visie op de vrouw dan de onze? En kan zo'n verschil in visie geen impact hebben op het gedrag? De vraag stellen is ze beantwoorden.

Overigens heeft Abou Jahjah natuurlijk gelijk als hij beklemtoont dat negatieve houdingen tegenover de vrouw niet alleen in de islam voorkomen. In andere culturen, en ook bij ons, was en is nog heel wat te verbeteren. Zie bijvoorbeeld het recente boek van Assita Kanko, De tweede helft. Maar het licht van de zon mag je niet loochenen.