Direct naar artikelinhoud

‘Hij was de koning van de dansvloer’

V oetballend zorgt Mulder in België niet voor een trendbreuk, maatschappelijk wel. Mulder is de eerste exponent van Hollandse branie in België. Hij veroorzaakt een cultuurshock naast het veld. Hij morrelt aan de mentaliteit van de Belgische voetballer. De boerenjongen uit Winschoten wordt in Brussel een mijnheertje met maniertjes. Hij rijdt met een in het oog springende witte sportwagen, leest altijd een boek, leert sneller Frans dan zijn Vlaamse vrienden. Hij vertoeft vaak en graag in de Brusselse salons. Mulder is de Belgische voetballer van de sixties. Door zijn gedrag en visie op het leven. Niet in een keurslijf te stoppen. Hij voelt zich wel verwant met de tijdsgeest uit de jaren zestig, zonder echt te rebelleren: “Mijn mentaliteit op het veld was zeer goed. Ik speelde met veel enthousiasme, weet je wel, en ik toonde nooit angst. Het gevoel van opstandigheid zat wel in mij. Dat revolutionaire gedoe zag ik meer in Mick Jagger van The Rolling Stones dan in Paul McCartney van The Beatles. Ik hield van de muziek van The Stones. De verandering van de maatschappij in de sixties in Parijs en Amsterdam is mij wel ontschoten. Dat neem ik mezelf ook niet kwalijk. Ik zette de focus veel meer op het voetbal. Ik heb de schommelingen in de samenleving vanzelfsprekend gevolgd maar ik had lang geen grote politieke interesse. Dat heeft met je leeftijd te maken. Ik kan me ook niet herinneren dat we over de studentenopstanden van die dagen spraken in de kleedkamer. Wél over muziek. Het spijt me toch dat ik moet zeggen dat de jongens van Anderlecht zich meer bezighielden met Bert Kaempfert en Will Tura dan met Mick Jagger. Rustige muziek, zegt Paul dan. Op dat gebied was ik wel een voorloper.”

De zoon van Mobutu

Daarnaast verkent hij graag ‘het uitgangsleven’. Georges Heylens knikt instemmend dat ‘zij graag een stapje in de wereld zetten na thuiswedstrijden’: “In de grote dagen gingen we vaak op stap na thuiswedstrijden. Ons groepje bestond uit Paul Van Himst, linksachter Jean Cornelis, doelman Jean Trappeniers, Jan en ik. Met onze vrouwen. We vertoefden nog een halfuur in het stadion of op de Place de la Vaillance, in het centrum van Anderlecht, om de supporters te groeten. De cafés puilden toen uit van de mensen tot ver na middernacht. Er werd veel meer plezier gemaakt. We vertrokken rond elf uur naar een restaurant op de Avenue Louise, de sjieke uitgaansbuurt van Brussel. Tot één uur ’s nachts strekten we de benen aan de eettafel en dan doken we de dancing in. Jan leidde ook daar letterlijk en figuurlijk de dans en nodigde ons uit om met elkaars partners te swingen. Hij was de sfeermaker van de bende.”

Meer nog noemt men Mulder ‘de koning van de dansvloer’, die soms zelfs in het gezelschap vertoeft van Jacky Dupont, de Brusselse ‘koning van de nacht’: “Ik genoot enigszins bekendheid als de koning van de dansvloer maar ik struinde niet zoals Romario om zeven uur in de ochtend nog met allerlei wijven door Brussel. Ik werd ook niet opgepikt door de politie en aan het stadion afgeleverd om daar dan een uur later schitterend te voetballen. Neen, ik ben altijd een keurige, welopgevoede jongen uit Winschoten gebleven. Zij het ook niet overdreven heilig. Ik zakte de avond voor de wedstrijd niet door. Neen, echt niet. Ik was evenmin een drinkebroer. Ik heb wel een beetje spijt want er had meer in mijn loopbaan gezeten. Want mijn stelling luidt dat dit elkaar voedt.

“Mijn vriend Jacky Dupont werd in Brussel de koning van de nacht genoemd. Ik zette al eens graag een stapje in de wereld. En om vier uur ’s nachts gingen we op de hoek van de straat een spaghetti eten. Dupont was een Anderlechtfan. Ik voelde me aangetrokken door het uitgangsleven. Hij wijdde me in, ook bij dubieuze figuren. Daarnaast ontmoette ik mensen als Jacky Ickx en Claude François. Ik botste ook een keer op de zoon van Mobutu. Hij zat in de Saint-Louis met zijn bodyguards. Ze hadden regenjassen aan en uit één van deze jassen stak de loop van een geweer. Jacky vroeg of ze die in de garderobe wilden afgeven.” (...)

Grondlegger

Georges Heylens typeert Mulder als één van de beste midvoors uit de geschiedenis van Anderlecht: “Hij was compleet! Snel, beweeglijk, kopsterk, linkse voet, rechtse voet. Hij had álles, voelde het voetbal aan en de samenwerking met Van Himst verliep op wieltjes. Desondanks gedroeg hij zich als een echte spits. Hij moest het middelpunt van het spel zijn, diende de doelpunten te maken en eiste alle ballen, van waar ook, op in zijn richting. Mulder stond voor mij voor: mentaliteit. Hij bleef discussiëren tot je hem gelijk gaf. Zo buitte hij het tweegevecht met Johan Devrindt, zijn concurrent op de midvoorpositie en buiten het veld een brave Limburger, in zijn voordeel uit.

Van Himst: “Mijn eerste herinnering aan Jan Mulder? Ik zie hem arriveren op Anderlecht. Een grote en sterke jongen. Toen al autoritair. Dat blijft mijn eerste indruk, ja. Jan is het type van de echte Hollander, een beetje grof hé. Het duurde even voor ik zijn karakter begreep. Ik weet dat hij naar Anderlecht werd getransfereerd en een MG-sportwagen cadeau kreeg. Enfin, dat vernam ik later van Jan zelf, hij zat daar niet mee in om dat te vertellen. Voor een Hollander is dat normaal zeker, dat hij iets gratis krijgt?

“Ik had mijn MG wel zelf moeten betalen. Vond ik dat erg? Terwijl ik toch al aan de top stond en er daar een Hollander binnenkwam die nog alles moest bewijzen? Mijn standpunt was dat ik daar wel recht op had. Ik voerde in die tijd ook nog klussen uit in de firma van mijn vader. Van volledig professionalisme was nog geen sprake. Toch werkte het mij niet echt op de zenuwen. Bij transfers naar Anderlecht blijft de vraag: verdient de man in kwestie dit of niet? Ik twijfelde niet aan Jan Mulder. Toen niet en vandaag evenmin. Ik plaats hem zelfs in de rij van de grote Nederlandse spitsen. Net onder het niveau van Marco van Basten, maar zeker gelijkwaardig aan Ruud van Nistelrooy. Niet omdat hij Jan Mulder heet hoor: nee, hij bezat de karakteristieken van die mannen. Doelpunten maken, mooie goals ook. Als ze de kans zien, trappen ze meteen op doel. Jan hoort daar toch bij, in deze rij. Hij was misschien zelfs een grondlegger van deze stijl. Nogmaals, ik schat hem even hoog in als Van Nistelrooy. Zat Jan goed in zijn vel, dan draaide ik ook naar behoren. Hij in de spits, ik daar net achter: zeer complementair. We voelden elkaar aan. We deden het samen. We konden het ook. Automatismen. Die ontstaan uit het aanvoelen van elkaar. Uit het niets. Als gevolg van de kwaliteit van de spelers.” (...)

‘Klotekousen’

“Zonder de klasse lukt het niet”, zegt Van Himst. “Ik maakte zeker zeventig doelpunten op centers - voorzetten - van linksbuiten Wilfried Puis. Een formidabele speler, hij plaatste de bal tot op de millimeter, zoals Boussoufa vandaag. Dat heb je, of dat heb je niet. Puis kon een man ‘demonteren’: hij dribbelde hem stuk, stuurde de bal perfect voor doel en ik rondde af, zelfs met hoofd, terwijl ik een slechte kopper was. Zo loepzuiver lepelde Puis voor. Ook met Jan lukte dat, zonder nadenken. Wij liepen op die automatismen: ging hij rechts, dan ik links. Dook hij in de diepte, ik volgde. Intuïtie.

“Ik ontmoette Johan Cruijff in 2010, na de halve finale Champions League van FC Barcelona tegen Internazionale. Ik vroeg hem waarom Barça was gestruikeld over de Italianen. Hij antwoordde: ‘Coach Guardiola had twee spitsen diep moeten zetten en hen de bal in de voet geven.’ Dat herinnerde mij aan onze tijd. Zo voetbalden wij ook wel. Mulder als diepe spits, ik er net achter. Hij straalde pure kracht uit. Ik voetbalde liever in een vrije rol en had een soort bliksemafleider nodig. Diepe spitsen incasseren als eersten de klappen. Ik speelde met Jacky Stockman, Johan Devrindt en Jan Mulder. En bij de Rode Duivels met Roger Claessen van Standard en Raoul Lambert van Club Brugge. Bekende voetballers, toppers zelfs. De combinatie met Mulder was voor mij toch de beste.

“Het enige dat me stoorde bij hem was zijn blessuregevoeligheid. Hij speelde drie wedstrijden en dan lag hij weer even in de lappenmand. Voor mij betekende het een opluchting als hij in het elftal stond. Ik voelde meer dan de anderen zijn afwezigheid. Bij Anderlecht begrepen we zeer snel dat Mulder voor ons een zegen was. We hadden hem nodig. Aanvankelijk zweeg hij en gedroeg zich timide. Jan was Jan nog niet. Daar stond een stille jongen. Hij werkte zich uit de naad op training. Later bloeide hij open. Na zijn verkering met Johanna leerde hij de wereld kennen in Brussel. Hij toonde zich als levensgenieter, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Robby Rensenbrink. Af en toe gingen we een glaasje drinken of een stukje eten. Niet elke dag natuurlijk. Dat deden we graag, hij zakte al eens door. Hij bloeide open in Brussel. En gooide zijn mening in de groep. Hij schaamde zich niet. Hij kon zich opwinden! Ongelooflijk! Soms ergerde ik me ook aan dingen. Dat uitte zich bij mij in nervositeit. Jan ontplofte in zo’n geval. Wat een boosheid! We werden anderhalf uur voor de wedstrijd gemasseerd in een aparte ruimte. Op het veld draaide men dan klassieke muziek. Daar maakte hij zich dik in. Dan stond hij kwaad op en liep naar het bureau van manager Steppé om zijn gedacht te zeggen en op tafel te kloppen: ‘Er moet andere muziek komen!’ Dat gebeurde vervolgens. Op een bepaald moment zorgden de nieuwe broekjes en kousen voor irritatie. De broekjes spanden en de kousen zaten te strak op onze onderbenen. Ze leken op maat gemaakt van de smalle beentjes van Jef Jurion, maar wij hadden stevige kuiten en de kousen knelden. Ik reclameerde niet maar zeurde wel een beetje in de trant van ‘ze zijn toch wel wat te klein’. Jan ontplofte op zijn Hollands: ‘Godverdomme, die klotekousen.’ Ja, zo was hij. Wij stoorden er ons niet aan. We wisten welk vlees we in de kuip hadden en konden daar eens goed mee lachen.”