Direct naar artikelinhoud

Een kleine Joos in Addis Abeba

De voorbije zondag zat ik ’s ochtends aan tafel bij Friedl’ Lesage. Zonder croissants, dat kraakt net iets te hard op de radio, maar gezellig was het wel. Het ging over boeken, en ook, heel even, over adoptie. Ergens in Addis Abeba is, terwijl u dit leest, een klein jongetje aan het eten/slapen/spelen, een jongetje dat begin mei door een Ethiopische rechtbank de achternaam Joos heeft gekregen.

Vier foto’s hebben we van hem. Op alle vier blikt hij verbazingwekkend alert de wereld in, vol zelfvertrouwen, guitig, met een lach die zelfs op papier schatert. Of dat is wat wij ervan maken. Want ook al is hij vanaf seconde één van onze fotogenieke kennismaking onze zoon en voelt dat zo natuurlijk aan als maar enigszins mogelijk is, hoe hij echt is, zal zijn, zich ontwikkelt, blijft een raadsel. Gelukkig maar.

Vorig jaar, tijdens een zonovergoten vakantie in Italië, hebben we een poging gedaan, mijn vrouw en ik, om het lot te sturen. Bij wijze van grap, bij wijze van bezwering, bij wijze van wanhoop omdat de procedure eeuwig leek te duren. Onze glazen bol was een spelletje pokpok, een onomatopee voor twee houten racketjes en een rubberen balletje.

Wij pokpokten in het zwembad, en elk tiental dat we haalden, werd een eigenschap, soms serieus, soms schertsend. Tien: moge hij of zij gezond zijn. Twintig: het liefste kindje van de hele wereld. Dertig: zindelijk op één jaar. Veertig: mooi. Vijftig: talenknobbel... Enzovoort enzovoort. We zijn de vakantie, na ontelbare recordpogingen, geëindigd op 448, wat, als ik het me goed herinner, stond voor: schatrijke partner (de ernstige dingen waren op). De Canadese familie die aan de rand van het zwembad zat, barstte spontaan in bewonderend applaus los, en wenste ons de Olympische Spelen toe.

Om maar te zeggen: adoptie doet rare dingen met een mens. Ook met mensen die er niks van af weten, blijkt heel erg vaak. Dat is altijd weer onthutsend, omdat je als adoptieouder zeer goed voorbereid wordt, en de onwetendheid over het fenomeen je telkens opnieuw naar adem doet happen. De radiobabbel met Friedl’ was nog niet koud, of de meest uiteenlopende reacties liepen al binnen. Mensen die je als een heilige beschouwen omdat je adopteert, anderen die je om dezelfde reden een leven in de hel toewensen. Ze dwalen, allebei.

Adoptie is geen kindroof. Adoptie is onderworpen aan het Internationaal Verdrag van Den Haag. Dat biedt geen honderd procent garantie op een koosjere afhandeling, om de eenvoudige reden dat honderd procent in deze wereld niet bestaat. Maar daarom adoptie uit het buitenland verbieden (de vraagstelling deze week van een ander Radio1-programma), is echt wel letterlijk het kind met het badwater weggooien. De wereld is wat hij is, en dus jammer genoeg geen plek waar iedereen volop kansen krijgt. Je moet al stekeblind zijn om niet te zien dat adoptie voor sommige kinderen echt wel een oplossing biedt. Zeker nu kandidaat-adoptieouders via een uitgebreid parcours uitstekend op hun taak worden voorbereid.

Ik werd na mijn zondagse passage bij Friedl’ ook bijna overstelpt met interviewaanvragen, want dat is een uitgelezen kans, een adoptiepapa die met zijn kop op tv komt, da’s begrijpelijk en volstrekt normaal, zo werkt het nu eenmaal. Het was uiterst naïef van me dat niet op voorhand zo in te schatten.

Maar hier stopt het, dit is het allerlaatste wat ik in de komende tien jaar over ons zoontje zal schrijven. Hij kan op zijn prinsheerlijke oortjes slapen: hij zal nergens meer verschijnen. Elke vraag naar een interview over onze adoptie, zal als antwoord krijgen: zie De Morgen van 29 mei 2010.

Zijn ouders kunnen immers niks anders melden dan dat ze zich grote gelukzakken voelen, en dat ze dolgelukkig zijn dat ze hem weldra eindelijk ook echt zullen ontmoeten. En verschillen daarin dus in niks van andere ouders, adoptie- of biologische.

Wat pokpok betreft, in het medisch verslag lijkt tien in orde, en veertig is hij op de foto's zeker. De rest blijft één groot, mooi vraagteken.