Direct naar artikelinhoud

Tussen de puinen van Bel-air vecht Jésula om te overleven

Haar wijk heet Bel-air. Vanuit haar eenvoudige huisje op de heuvel kon ze in alle richtingen over Port-au-Prince kijken. Rijk is ze nooit geweest, gelukkig was ze wel. Op 12 januari ruïneerde de aardschok haar leven. Zes maanden later vecht Jésula Fausta (23) een dagelijkse strijd om te overleven, net zoals duizenden andere Haïtiaanse vrouwen.

Samen met zeven andere gezinnen leeft Jésula vandaag tussen de ruïnes van een verpulverd verleden. Op de betonnen fundamenten van een vernielde kerk bovenop hun heuvel bouwden ze met golfplaat, planken en zeilen aaneensluitende krotten. In elke krappe ruimte, soms maar tien vierkante meter groot, wonen tussen de zes en vijftien mensen.

Jésula: “Ik woonde hier vlakbij. We hadden twee kamers, mijn moeder, mijn broer en ik. We waren eigenaar. Mijn overleden vader liet het ons na. Tijdens de aardbeving werd onze woonst met de grond gelijkgemaakt. Nu is het leven keihard. Als het regent, worden we zelfs binnen nat. Bel-air is altijd een banlieue geweest waar de economische middelen zwak waren. Maar nu... (zucht). C’est le désespoir total.

“De heropbouw van ons huis wordt moeilijk. De muren staan nog wel recht maar ze moeten afgebroken worden, het puin moet ergens naar toe kunnen verdwijnen, en dan moeten we bouwen. Dat kost allemaal geld. Te veel geld. De overheid helpt ons niet. Als we daarop moeten wachten... Zelfs vóór de aardbeving deed de overheid niets. Alleen de werklui van het ministerie van Openbare Werken zijn hier geweest. Om een rode stempel op het huis te schilderen. Dat betekent: afbreken. Wie een gele stempel krijgt, mag de woning nog herstellen, de groene stempels mogen blijven wonen. De boodschap voor ons was eigenlijk: démêlez-vous. Trek jullie plan. De staat zou zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Nu worden we aan ons lot overgelaten.”

“Eten en drinken is in ons nieuwe leven het moeilijkste. Er zijn in de voorbije zes maanden al dagen geweest dat ik niet at. Meestal hebben we één maal per dag. Wat ik dan eet? Brood met koffie. Mijn moeder brandt de koffiebonen zelf. Ze maakt de beste koffie van Port-au-Prince.

“Om geld te verdienen voor mijn moeder en broer trek ik elke dag de straat op. Ik lak nagels, vlecht haren van andere vrouwen of verkoop het naaiwerk van mijn moeder. Maar soms blijf ik gewoon tussen de vier muren zitten en doe niets. Dan denk ik aan de dodelijke slachtoffers die ik ken. Of aan vorig jaar, toen ik nog boekhouden studeerde. Ik hou van cijfers. Ik wil werken om mijn universitaire studies te betalen. Het essentiële in mijn leven is dat ik op een dag opnieuw kan gaan studeren.”

“Ik verdien nu ongeveer 2.500 gourdes per maand (65 dollar, MR). Indien mogelijk leg ik al wat geld opzij om mijn studies te hervatten. De rest gaat naar mijn moeder, broer, eten en (giechelt) ook wel een beetje om me mooi te maken.

“De buitenlandse hulpverlening? In de voorbije zes maanden is hier niemand ons komen bezoeken. Als er ergens in ons stadsdeel gratis hulp wordt verdeeld, doet dat nieuws wel de ronde. Dan proberen we iets te krijgen, maar veel is het nooit geweest. Daarom hebben we nu onszelf georganiseerd. Samen met wat vrienden heb ik de ‘Mouvement pour l’avancement et l’education des citoyens progressistes du Bel-air’ opgericht. We willen onze kinderen een betere toekomst geven.”

Kinderen zoals Dorzil Saint-Fora (4), die wat verderop zit met een afschuwelijk litteken op haar kuit. “Tijdens de aardbeving werd ze bedolven onder de brokstukken van haar huis. Haar moeder huilde, Iedereen dacht dat ze dood was. Om acht uur ’s avonds, vier uur na de schok, kwam hun hond op ons toegelopen met één van haar schoentjes. Hij had haar gevonden. Maar in een poging om haar te bevrijden verminkte hij haar been. Toen we haar uit het puin bevrijdden, was ze buiten bewustzijn. Dertig minuten lang gaf ze geen teken van leven. Plots kwam ze bij. In het hospitaal was er een huidtransplantatie nodig, maar nu is ze weer kerngezond. Het is een sterk kind. Ze geeft ons hoop. Elke dag.”