Direct naar artikelinhoud

Ziekte en remedie in de sociale huisvesting

Sociale huisvesting vraagt om een stevige, ondubbelzinnige investering, het liefst in een helder kader en met verregaande ruggensteun van de Vlaamse regering

Karin Temmerman en Jaak Brepoels veroordelen een private bouwsector die winst maakt op kap van sociaal zwakkeren

Karin Temmerman en Jaak Brepoels zijn sp.a-schepenen bevoegd voor Wonen in respectievelijk Gent en Leuven.@4 DROP 2 OPINIE:Eén op de vijf Belgen heeft het moeilijk om zijn huisvesting te betalen, zo lazen we de voorbije dagen in de krant. Een alarmerend cijfer, maar helaas is het niet nieuw voor wie de evoluties op de woonmarkt van nabij volgt. En zoals te vrezen viel, zijn het de sociaal zwakkeren die eerst uit de boot dreigen te vallen. De vraag is hoe het woonbeleid daarop kan inspelen op de verschillende beleidsniveaus: federaal, Vlaams, maar ook op stedelijk en gemeentelijk niveau. Als schepenen bevoegd voor Wonen in Leuven en Gent willen we daarbij pleiten voor een nieuw grond- en pandenbeleid in Vlaanderen - een huisvestingsbeleid dat veel verder gaat dan het ontwerpdecreet dat nu voorligt. Het huidige ontwerpdecreet vertoont immers hiaten en verwacht te veel heil van de private markt om wonen betaalbaar te houden.

Het is onze overtuiging dat een overheid meer dan ooit de rol van regisseur moet opnemen om op de evoluties op de woonmarkt te kunnen wegen. Maar dat punt ligt gevoelig bij de spelers op de private markt. Typerend daarvoor is de recente discussie over de rol van de socialehuisvestingsmaatschappijen in Vlaanderen: moeten die meer armslag krijgen en een plaats verwerven op de private markt van grondeigendommen, om daar een sociale mix te realiseren en mee een voortrekkersrol te spelen in stadsvernieuwing? En rekenen we dan op private ontwikkelaars om gronden vrij te maken en daarop sociale huisvesting voor de hulpbehoevende Vlaming te voorzien? Of moeten socialehuisvestingsmaatschappijen zich beperken tot 'stopverfprojecten': kleine sociale woonprojecten die nu eenmaal als een opportuniteit gelden omdat ze een gaatje in het woonweefsel vullen?

Die eerste redenering is op zich niet zo vreemd en wordt al deels in de praktijk omgezet. In Gent en Leuven geldt de zogenaamde 50/20-regel als richtlijn voor private ontwikkelaars: voor grote woonprojecten vanaf 50 woningen dient er ook 20 procent sociale woningen te worden voorzien. De praktijk toont aan dat dat in zowat elk project haalbaar is.

Nochtans wordt nu enkel de socialehuisvestingssector via een decreet geregeld. De kritiek daarop is dat deze sector niet marktconform zou werken en de bouw van sociale woningen indirect als effect zou hebben dat betaalbaar wonen in Vlaanderen in het gedrang komt. Zo zou de modale Vlaming uiteindelijk de rekening betalen omdat er dan nog minder woningen beschikbaar zullen zijn op de private markt, waardoor de prijzen nog zouden stijgen.

Achter dat onheilsscenario, opgehangen door de private ontwikkelaars, bij monde van de Confederatie Bouw, gaat een perverse logica schuil. Ziekte en remedie worden hier gewoon omgedraaid: sterke socialehuisvestingsmaatschappijen vormen geen bedreiging maar zijn juist meer dan ooit nodig om wonen betaalbaar te houden. Het is een omkering van zaken, die vooral als doel heeft om onrust te zaaien. En die zaai je natuurlijk het best door mensen in hun portemonnee aan te spreken, zeker in tijden van dalende koopkracht en oplopende energiefacturen. Maar de achterliggende agenda is duidelijk: het is je reinste territoriumdrift door private ontwikkelaars die hun winst niet willen zien krimpen, ondanks de sputterende economie.

Sinds de private sector om den brode - want marktconforme woningen blijf je niet slijten, bij gebrek aan kopers - de 'betaalbare huisvesting' heeft ontdekt, is zijn standpunt duidelijk: geef ons de kans gronden in overheidshanden te ontwikkelen, maar blijf met elke verordenende regel van onze eigendommen. In dat pleidooi willen ze dus dubbel oogsten: meer bouwmogelijkheden op eigen gronden enerzijds, en binnendringen in de overheidssector anderzijds, meer bepaald om er het 'monopolie' van de socialehuisvestingsmaatschappijen te doorbreken.

Als bestuurders op stedelijk niveau hebben we aan zo'n dubbelzinnige agenda geen boodschap. Sociale huisvesting vormt voor ons een prioriteit, die om een stevige, ondubbelzinnige investering vraagt, het liefst in een helder kader en met verregaande ruggensteun van de Vlaamse regering. Om een voorbeeld te geven: in Leuven staan 1.600 gezinnen op de wachtlijst voor een socialehuurwoning, in Gent liefst 5.700.

Dit is een oproep aan de Vlaamse regering om nog meer ambitie aan de dag te leggen in het woonbeleid. In het huidige ontwerpdecreet staat al een aantal positieve zaken. Zoals het werk maken van vaste quota voor sociaal wonen. Of het voornemen om een oplossing te bieden voor de huidige complexe procedures in socialewoningbouw. Maar er ontbreekt een specifieke definitie voor betaalbare huisvesting: er wordt enkel gesproken over het zij sociale, het zij 'bescheiden' huisvesting. Het is kenmerkend voor een beleid dat socialewoningbouw nog niet voor vol aanziet.

Daarbij verwijzen we graag naar een recent interview met architect Jo Crepain, die in deze problematiek het Nederlandse voorbeeld aanhaalt. "Belgen halen ten onrechte hun neus op voor woningbouw in Nederland. Maar in twintig jaar tijd zijn onze noorderburen er wel in geslaagd het percentage huiseigenaars te verdubbelen. De socialewoningmarkt is er vandaag goed voor 30 procent, tegenover nog geen 5 procent in België. De socialehuisvestingsmaatschappijen zijn er zelfbedruipend en architecturaal toonaangevend." (De Tijd, 27/6)

Kortom, gedaan met die Vlaamse 'bescheidenheid' in het woonbeleid. Er staat te veel op het spel.