Direct naar artikelinhoud

Kameleon speelt niet langer verstoppertje

Een artiest die, zoals David Bowie, al vijfendertig jaar meegaat, komt vroeg of laat in een creatieve impasse terecht. Nadat hij tijdens de seventies het ene hoogtepunt na het andere had afgeleverd, raakte hij steeds vaker de draad kwijt en werd zijn carrière er een van ups en downs. De commerciële mislukking van moedige, experimentele platen als 1. Outside (1995) en Earthling (1996) riep in Bowie een conservatieve reflex wakker: hij ging koortsachtig op zoek naar de elementen die van Hunky Dory en Ziggy Stardust destijds zulke belangrijke platen hadden gemaakt, maar het resultaat was op Hours... zo halfslachtig dat het label Virgin hem al na één cd de deur wees. Heathen, dat vorig jaar de terugkeer van producer Tony Visconti inluidde, vertoonde bescheiden tekenen van beterschap; op zijn nieuwe, Reality, zijn Bowie en zijn muze eindelijk weer de beste maatjes. In muzikaal opzicht klinkt de artiest zelfs net zo vitaal en gedreven als ten tijde van Heroes en Scary Monsters en dat is geen geringe prestatie.

De band speelt strak en op het scherp van de snee, de songs zijn gebald en vrij van ballast. Op Reality horen we een Bowie die alle pretenties overboord heeft gegooid en zich onomwonden bloot durft te geven. "I never said I'm better than you", zingt hij in opener 'New Killer Star', waarmee hij aangeeft dat ook sterren slechts gewone stervelingen zijn, wier leven onderhevig is aan verwarring en midlifecrisissen. De meeste songs staan in het teken van het ouder worden. De artiest maakt een balans op en denkt na over zijn eigen sterfelijkheid ('Never Get Old'). Hij introduceert personages die worstelen met depressies (in 'Looking for Water' is water een metafoor voor verloren levenskracht) of ten prooi vallen aan zelfbedrog (de omineuze ballad 'The Loneliest Guy'). In het bedrieglijk luchtige 'Days' kijkt de ikfiguur terug op zijn vele fouten en tekortkomingen ("All you gave, you gave for free / I gave nothing in return / And there's little left of me"). Het is geen omzien in woede, maar omzien met spijt.

Bowies observaties van zijn generatiegenoten zijn weinig bemoedigend. Dat blijkt onder meer uit 'She'll Drive the Big Car', over een vrouw die door haar minnaar in de steek wordt gelaten. Overal stuit je op beelden van dreiging, verval, claustrofobie en mislukking: "Love lies like a dead cloud on a shabby, yellow lawn". In de titeltrack die als kokende olie uit de luidsprekers spat en een ode aan Iggy Pop zou kunnen zijn, zingt Bowie: "I look for sense but I get next to nothing / Hoo boy, welcome to reality". Dit is de onverbloemde werkelijkheid, gezien door de ogen van een 56-jarige die vergeefs naar zin en betekenis heeft gezocht en nu vaststelt dat zijn inzichten niet helderder zijn dan die van zijn buurman. Zware kost? Zeker, maar de energie van muziek is zo bevrijdend en meeslepend dat de donkere toon bij een oppervlakkige beluistering niet eens opvalt. Net als Heathen bevat Reality twee covers. Het van Jonathan Richman geleende, vrij prozaïsche 'Pablo Picasso' werd door John Cale echter al manischer vertolkt op diens Helen of Troy en 'Try Some, Buy Some', dat George Harrison in 1971 schreef voor Ronnie Spector, had best iets minder bombastisch gemogen. De plaat eindigt met een hoogtepunt: de jazzy pianoballad 'Bring Me the Disco King', waarin David Bowie verwijst naar 'My Death', een Brel-vertaling die jaren geleden al op zijn repertoire stond. Deze song staat in een afwijkende versie ook op de soundtrack van de film Underworld, maar dan ingekleurd door Chili Peppers-gitarist John Frusciante, pianiste Lisa Germano en Tool-zanger Maynard James Keenan.

Met Reality geeft de eeuwige kameleon aan dat hij genoeg heeft van verstoppertje spelen. En nu het masker is gevallen, wordt duidelijk wat we eigenlijk allang wisten: zelfs Bowie maakt geen aanspraak op de eeuwige jeugd. Laat die volgende platen maar komen. (DS)

De cd Reality van David Bowie (****) verschijnt vrijdag bij Iso Records/Sony.