Direct naar artikelinhoud

Voetbal vervoermiddel voor dromen

Zoals elke bookmaker zal bevestigen, is de kans heel klein dat Zuid-Afrika op 11 juli zal worden gekroond tot wereldkampioen voetbal. Maar ook zonder grote successen op het veld, is het een triomf dat dit land zo’n gigantisch evenement heeft georganiseerd. En eigenlijk kan dit worden meegevierd op het hele Afrikaanse continent, waar dit jaar naast Congo nog 16 landen de vijftigste verjaardag van hun onafhankelijkheid vieren.

Wereldkampioenschap voetbal leidt tot stroom boeken over Zuid-Afrika

Door Hans Muys

Dat Afrika voor de allereerste keer het decor vormt van zo’n grote sportgebeurtenis, was voor de Nederlandse NPS aanleiding om de traditionele Oranje-gekte even te doorbreken en de kijkers een andere blik te bieden op het wereldkampioenschap. Daartoe werd de Nederlands-Marokkaanse schrijver Abdelkader Benali uitgestuurd, geflankeerd door oud-Anderlechtspits en huidig grumpy old man Jan Mulder, die als presentator optrad. Het resultaat was Wereldkampioen van Afrika, een sterke tv-reeks waarvan liefhebbers nog kunnen genieten op www.nps.nl.

Nu heeft die reis ook een boek gebaard dat De weg naar Kaapstad heet en waarin kanttekeningen en beschouwingen worden geplaatst bij die beeldreportage. Met als belangrijkste verschil dat Abdelkader Benali ditmaal de hoofdrol speelt en Mulder, die als Bijzonder Bekende Nederlander nu eenmaal centraal staat zodra de camera’s draaien, een bescheidener plaats krijgt toebedeeld - en dat nog wel, om mij onduidelijke redenen, onder de schuilnaam: Martin de Haan.

Benali’s uitgangspunt is dat voetbal in Afrika “meer is dan een spel, het is een vervoermiddel voor dromen”. En dat ondanks het feit dat “de Afrikaan meer houdt van voetbal dan het voetbal van hem houdt”. Deels omdat de klimatologische omstandigheden zich al te vaak niet lenen voor de “sappige, groene grasvelden” die eigenlijk nodig zijn voor het beoefenen van het spel. Maar vooral omdat de Afrikaanse talenten zich, om het echt te maken in Europa, het continent van die dromen, moeten aanpassen. Ze moeten leren dat voetbal hier “niet alleen met de voeten maar vooral met het hoofd wordt gespeeld”. Ze moeten passen in een systeem dat die “ruwe diamanten uit Afrika bijslijpt tot een fonkelend briljantje dat precies past in het mechaniek-kunstwerk dat de coach, het bestuur en de investeerders van de Europese clubs voor ogen staat”.

Hoe zwaar die omschakeling veel Afrikaanse spelers valt, is al heel vaak gebleken en heeft heel wat dromen doen sneuvelen. Maar hoe talrijk de mislukkingen ook zijn, hoe vaak de dikwijls piepjonge spelers ook worden bedrogen en belogen of wegkwijnen bij clubs waar ze nooit van gehoord, laat staan van gedroomd hadden - al kunnen ze dan, als ze het geluk hebben te worden uitbetaald, toch elke maand wat euro’s opsturen naar de familie thuis - toch blijven duizenden jongens hunkeren naar het geld en de roem.

Ze willen worden zoals Didier Drogba, de vlot scorende spits van Chelsea, die een van de spraakmakers van dit kampioenschap moest worden, maar een arm brak en nu wanhopig probeert toch nog speelklaar te raken. Drogba is trouwens uitgegroeid tot meer dan een speler die de absolute top heeft bereikt, hij heeft ook een belangrijke politieke rol gespeeld in zijn vaderland Ivoorkust. Want dat hij er eigenhandig voor zorgde dat de nationale ploeg een kwalificatiewedstrijd zou spelen in het opstandige noorden van het land, maakte van hem een heuse vredestichter.

Maar Benali maakte in Ivoorkust (en niet alleen daar) ook kennis met de andere kant van de medaille. Hij ontmoette de sportief directeur van een grote plaatselijke club, die in één moeite door ook de rechterhand is van de Ivoriaanse president en bewijst dat ‘bobo’s’, zoals voetbalster Ruud Gullit de bestuurders van sportbonden ooit minachtend noemde, ook in Afrika welig tieren. En hij keek toe hoe een andere clubeigenaar een jonge speler door middel van enkele rake klappen met de broeksriem herinnerde aan het belang van discipline...

Mali is al generaties lang het doorgangsland bij uitstek voor Afrikanen die hun heil willen zoeken in Europa, dus is het niet onlogisch dat een van de pioniers van de voetbalexodus, Salif Keïta, eind jaren ’60 uit dit land naar ons continent trok - intussen gevolgd door zijn neef Seydou, momenteel een sterkhouder op het middenveld van Barça. Of zij voor hun vertrek advies vroegen aan een van de vele witch doctors die daar actief zijn, is niet bekend. Maar Benali trok in elk geval wel naar zo’n fetisjist om succes af te smeken voor het Nederlandse elftal. Helaas, ondanks zijn grote faam komt de man niet verder dan de voorspelling dat Oranje in de halve finale zal worden uitgeschakeld. Niet echt ophefmakend en voor de Nederlandse bezoekers zeker de acht ossen niet waard die als vergoeding worden geëist.

In zijn land van herkomst Marokko vergaapt Benali zich vooral aan een reusachtig gat in de grond. Daar, in een buitenwijk van Casablanca, had het stadion moeten verrijzen waar dit wereldkampioenschap zou zijn gehouden als koning Hassan zijn zin had gekregen. Maar “iemand stak daar een stokje voor”, namelijk Nelson Mandela.

Wanneer Benali en zijn ploeg in slavernijland Ghana een kijkje gaan nemen in Fort Elmina, van waaruit duizenden zwarte mannen, vrouwen en kinderen naar de Nieuwe Wereld werden verscheept, kan hij niet heen om de parallellen met de moderne variant: de handel in voetballertjes. “Slaven werden vroeger wekenlang per boot vervoerd”, zo schrijft hij, “tegenwoordig volstaat voor het transport van een menselijke groeibriljant een paar uur”. En er worden heel wat briljantjes geslepen. Op de “Feyenoordvoetbal-school” buiten Accra bijvoorbeeld, die redelijk humaan wordt gerund door “een gezette man met Vlaams accent met Vlaamse gemoedelijkheid”. Of helemaal op eigen houtje, zoals de jongen die onvermoeibaar blijft trainen, voor en na het werk in een fabriek, ook al is hij al duizenden dollars lichter gemaakt door frauduleuze makelaars.

Eindpunt van de reis was, hoe kan het ook anders, het land dat deze zomer de navel is van de voetbalwereld. In dat Zuid-Afrika, waar president Jacob Zuma 2010 wegens het WK al uitriep tot “het belangrijkste jaar sinds het verkiezingsjaar 1994”, voelt de auteur zich al snel “aangeraakt door de pest van de melancholie” en dat wordt er niet beter op als hij hoort hoe verbitterde poor whites buitenlandse supporters tijdens het WK waarschuwen dat ze “niet weten wat hen te wachten staat met de zwarten in dit armoedzaaiersland”. Maar toch blijft dit bovenal het land van Nelson Mandela. De auteur ontmoet de cipier die hem bewaakte tijdens zijn lange gevangenschap op Robbeneiland, gaat zelfs even op de grond liggen in Mandela’s vroegere cel, om dan nuchter vast te stellen dat “het een komedie is die je speelt, je voorstellen hoe het was om een gevangene te zijn door die houding aan te nemen”. Hij bezoekt in Soweto het Mandelamuseum, met als gids Matthew Booth, de enige blanke speler bij de Bafana Bafana, zoals het Zuid-Afrikaanse elftal door supporters wordt genoemd - al zat dit populaire symbool van de regenboognatie helaas op de bank.

Dat de auteur die voetballer ‘William’ noemt, is een spijtig schoonheidsfoutje, net als zijn bewering dat de roots van de grote Eusebio in Zimbabwe liggen. Kenners weten dat deze zwarte parel stamt uit de vroegere Portugese kolonie Mozambique, maar Benali geeft ruiterlijk toe dat hij geen echte voetbalkenner is. En die paar slordigheden nemen gelukkig niet weg dat dit boek een bijzonder boeiende aanvulling is op al het voetbalgeweld van de komende weken - en een welkom moment van rust na de oorverdovende vuvuzela-kakafonie uit de stadions.

Dat de ogen van de wereld een maand lang op Zuid-Afrika zijn gericht, heeft onvermijdelijk ook geleid tot een stroom van boeken over dat land. De Franse succesauteur Dominique Lapierre zorgde voor dé commerciële voltreffer, want van zijn Een regenboog in de nacht werden al 500.000 exemplaren verkocht. Alleen is de reden daarvan, na het doorworstelen van dit niet echt vlot geschreven boek, nog altijd niet duidelijk. De in dit “epos over de geboorte van Zuid-Afrika” beloofde “nog niet eerder gepubliceerde informatie” valt zwaar tegen, want wat we lezen over Jan van Riebeeck en zijn sla-telende boeren, over de Boerenoorlog, over de oorsprong van de apartheid of zelfs over cardioloog Christiaan Barnard, is verre van nieuw. En ‘gifdokter’ Wouter Basson, die middeltjes bedacht om de zwarten uit te roeien, is de erg ruime aandacht die hij hier krijgt, echt niet waard.

Veel boeiender zijn de boeken van twee Nederlandse Zuid-Afrikakenners - en dat niet alleen omdat hun boeken beginnen waar dat van Lapierre merkwaardig genoeg stopt, namelijk bij de historische algemene verkiezingen van 1994. Bart Luirink, een anti-apartheidsactivist van het eerste uur, betrok kort daarvoor in Johannesburg een flat in een appartementsgebouw dat hij beschrijft als “een microkosmos van Zuid-Afrika”, omdat het mooi weerspiegelt hoe de betrekkingen tussen de rassen sinds de afschaffing van de apartheid zijn geëvolueerd. Wat in zijn Puur goud goed wordt geïllustreerd door het feit dat zwarten eerst alleen op het dak van het gebouw mochten wonen, nu sociaal en financieel in staat zijn om zich echt te vestigen, al hebben sommige blanke buren het daar nog moeilijk mee. Dat Luirink houdt van Zuid-Afrika en van Johannesburg, betekent niet dat hij blind is voor de aanhoudende problemen als corruptie, criminaliteit en aids en hij valt ook uit tegen blanken “die denken dat elke zwarte over een hart van puur goud beschikt” en vraagt zich af of dat de teleurstelling verklaart over het “uitblijven van een Zuid-Afrikaans paradijs”.

Zo’n 400 kilometer ten noorden van het bruisende ‘Jobi’ ligt een piepklein dorpje, ingeklemd tussen drie zwarte thuislanden. Toen Afrika-journalist Marnix de Bruyne er in 1994 voor het eerst op bezoek ging, heette het Soekmekaar (en die prachtige naam heeft hij begrijpelijkerwijs behouden in de titel van het boek), maar intussen staat er ‘Morebeng’ op het naambordje. Symbolisch voor de wende, maar natuurlijk niet de enige verandering die De Bruyne bij zijn vele bezoeken registreerde. Want net als in de grote stad, zijn ook op het platteland veel mensen kicking and screaming het nieuwe tijdperk binnengestrompeld. Ook hier geweld, criminaliteit en aarzelende verzoening (fraai beschreven in de ontmoeting tussen twee ANC-militanten en de politieman die zij zo’n 30 jaar geleden onder vuur namen). Maar in Het land van Soekmekaar wonen vooral boeren en de beschrijving van de landhervormingen, van de overdracht van ‘blanke’ boerderijen aan zwarten, geeft een meerwaarde aan deze aanrader. De auteur vreest duidelijk voor het soort chaos dat die aanpak in het nabijgelegen Zimbabwe heeft veroorzaakt en schrijft: “Het mag een paternalistische gedachte zijn, maar voor al die nieuwe boeren in de provincie zou het goed zijn als er toegewijde blanke boeren in de omgeving blijven wonen.” Niet politiek correct misschien, maar als zo’n onverdachte bron zoiets schrijft, is dat toch de moeite om over na te denken. Want het toont aan dat ook in dit plaatsje blank en zwart wel deurmekaar, maar nog lang niet altijd met elkaar leven.