Direct naar artikelinhoud

RAFIKE YILMAZ EN SAM DELTOUR

Bijna 12 procent van de Belgische bevolking is professioneel actief binnen het maatschappelijk middenveld. Ondanks een loon dat gemiddeld 14 procent lager ligt dan de rest van de werknemers, kiezen velen bewust voor een jobinhoud met een positief engagement voor de samenleving. Zo zijn er duizenden, zoniet tienduizenden verenigingen die zich inzetten voor tewerkstelling, integratie, onderwijs, milieu, thuiszorg, opvang van ex-gedetineerden, ouderenzorg, begeleiding van kinderen met een handicap, enzovoort. Het zijn die kleine, lokale projecten die zorgen voor creativiteit en vernieuwing in de samenleving. Ze vertalen evoluties aan de basis in korte tijd naar laagdrempelige initiatieven die de burger een concreet antwoord bieden. Helaas dreigen deze kleine actoren het slachtoffer te worden van besparingen en strak managementsdenken. Zo krijgen ze vaak niet de ruimte en ondersteuning die ze verdienen.

Het onthaalbeleid voor nieuwkomers is een mooi voorbeeld van de waarde van dergelijke initiatieven. Vanuit de toenemende diversiteit in de steden ontstonden in het begin van de jaren 90 de eerste plaatselijke initiatieven. De lokale overheden beseften dat men waardevol werk verrichtte en subsidieerden deze verenigingen. Zo had men meer middelen om het aanbod te garanderen en konden zij hun methodiek verder uitwerken. Dit sloot naadloos aan bij de bevoegdheid van Gemeenschappen om een onthaal- en integratiebeleid uit te werken. In België volgt men ondertussen in beide landsdelen een koers op basis van dat overleg en wil men de huidige instellingen fusioneren tot steeds grotere structuren met als doelstelling een nog strakker, uniformer beleid. De moeilijkheid van deze grotere structuren is dat er nog weinig ruimte rest voor spontane initiatieven van de burgers.

Vanuit de thuiszorg klinkt een gelijkaardig signaal. Daar waarschuwt men voor het gevaar van het toenemende aantal coördinatielagen. Die ontstonden naar het voorbeeld van het Nederlands ontkokeringsmodel in de jaren 70. Dat model is intussen achterhaald en zou volgens een Nederlandse studie niet alleen duurder zijn maar ook de bureaucratische complexiteit vergroten en de initiatieven aan de basis afremmen.

De vzw Foton illustreert zowel de kracht van de grassroots-projecten als de dreigende gevaren. Dit initiatief rond thuiszorg voor mensen met dementie en hun omgeving zette in de jaren 90 de eerste stappen naar de expertisecentra voor dementie in heel Vlaanderen, de ECD's. Een studie toonde de effectiviteit van hun concept - dementieconsulenten - aan en met lokaal enthousiasme groeide het initiatief in Brugge uit tot een belangrijke pijler. Ondertussen bezoeken buitenlandse delegaties dit project om zich te laten inspireren. Men wil dit succesmodel implementeren in de basiszorg en gebruik maken van de grotere structuren - mutualiteiten - om dit te organiseren. Hierbij dreigde de financiering voor het oorspronkelijke initiatief eerst te verdwijnen. Deze top-downstrategie gaat voorbij aan het feit dat dergelijke initiatieven met ervaring worden opgebouwd en dat zij uit meer bestaan dan kwantitatieve gegevens. Hen dwingen hun onafhankelijkheid op te geven voor hun financiering is dan ook niet gerechtvaardigd. Het is vanuit hun eigenheid dat zij een verschil maken. Het is een basisingrediënt van hun succes.

Zoals bovenstaande voorbeelden aantonen, dragen deze initiatieven niet alleen in belangrijke mate bij tot de dienstverlening. Zij bouwen ook expertise op die interessant kan zijn voor het beleid. Terecht ontstaan of groeien deze actoren dan ook vaak bij de gratie van subsidies die veelal op lokaal niveau worden geregeld. Volgens een recente studie komt 51 procent van de middelen van verenigingen vanuit de overheid.

Ondertussen weten we dat lokale overheden voor een tekort van 260 miljoen euro staan. Het stadsbestuur van Antwerpen kondigde recent grote besparingen aan. Zo zal het Antwerpse middenveld minstens 1,3 miljoen euro aan subsidies en convenanten verliezen. Het valt op dat vooral de kleine sociale initiatieven hiervan het slachtoffer werden.

Ondanks de huidige budgettaire context moet er binnen het middenveld voldoende ruimte, vrijheid en budget blijven voor de zogeheten grassroots-initiatieven. Bij de evaluatie van dergelijke projecten zou men naast kwantitatieve gegevens voldoende rekening moeten houden met kwalitatieve elementen en genoeg tijd nemen deze te evalueren op hun inhoud. Overleg met deze organisaties lijkt ons dan ook van cruciaal belang. Zelf beschikken zij vaak niet over het netwerk, noch over de lobbykracht om hun belangen op het hoogste niveau te verdedigen. Bij besparingen moeten we ook de grotere, tussenliggende structuren van het middenveld in vraag durven stellen en een ernstige kosten-batenanalyse maken van deze coördinatielagen.