Direct naar artikelinhoud

Mag kwaliteit kinderopvang ook hoger?

Vlaanderen heeft nood aan meer en betere kinderopvang

Afgelopen weekend werden we opgeschrikt door twee ernstige incidenten in kinderdagverblijven, die duidelijk maken dat Vlaanderen niet alleen nood heeft aan meer kinderopvang, maar ook aan betere kinderopvang. Het nieuwe Decreet Kinderopvang dat door het Vlaams Parlement vorige week is gestemd, is hier een goede aanzet toe, maar de noodzakelijke investering in kwaliteit komt onvoldoende naar voren in de communicatie. De uitvoeringsbesluiten waarover de regering straks onderhandelt, bepalen de omstandigheden waarin de volgende generatie baby's en peuters hun eerste levensjaren zullen doorbrengen. Eerder besliste men dat tegen 2020 iedereen recht op een plek in de kinderopvang krijgt. Dat is goed nieuws. Nu gaat het erover wat voor een plek dat zal zijn. Is dat een plek van goede kwaliteit, dan weten we dat dit positieve effecten heeft op de latere ontwikkeling. In het andere geval houden we ons hart vast. We pleiten daarom voor een groeipad voor de kwaliteit, dat samengaat met het groeipad van de kwantiteit. Dat vraagt om maatregelen op drie vlakken: het aantal kindbegeleiders (kind-ratio), hun kwalificaties en het kwaliteitstoezicht. We voelen ons daarin gesterkt door recente rapporten van de Europese Commissie en de OESO.

Om voldoende plaatsen te creëren is het verleidelijk om de groepen voldoende groot te houden. Maar het aantal kinderen per volwassene is nu net een van de belangrijkste indicatoren voor kwaliteit, zeker bij de jongste kinderen. De essentie van kwaliteit is de persoonlijke aandacht die elk kind krijgt. Een meerjarenplan moet daarom benchmarks bevatten over hoe het aantal jonge kinderen per opvoed(st)er verlaagd kan worden tot gemiddeld één volwassene per vier kinderen voor wie alleen staat (onthaalouder) en één per zes kinderen voor kinderopvang in groep.

Onderzoek toont ook een sterk verband tussen de kwalificaties van het personeel en de kwaliteit (en dus op de ontwikkeling van kinderen). Dat is een van de belangrijkste knelpunten in de Vlaamse kinderopvang. Er is echter een consensus in de sector dat de huidige opleiding van kindbegeleiders (zevende jaar beroepsonderwijs) niet meer tegemoet komt aan de actuele pedagogische eisen. Tegelijk moeten we vaststellen dat meer dan de helft van de medewerkers van de Vlaamse kinderopvang niet over de nodige kwalificaties beschikt. Dat betekent niet dat sommigen onder hen niet over de nodige competenties zouden beschikken, maar Vlaanderen scoort in ieder geval bijzonder slecht op dit punt binnen de EU. Daarom zou tegen 2020 in deze sector niemand meer zonder behoorlijke arbeidsvoorwaarden mogen werken en zou in elke leefgroep minstens één hoger gekwalificeerde arbeidskracht aan het werk moeten zijn. Het zal niet zo moeilijk zijn om die te vinden: momenteel volgen ruim tweehonderd studenten de nieuwe bachelor voor de kinderopvang.

Daarnaast is het de onvervreemdbare taak van de overheid om toe te zien dat elke opvang aan de minimale kwaliteit voldoet. Kind en Gezin en de IVA Zorginspectie hebben een grote knowhow in deze opgebouwd. Gezien de geplande uitbreiding, zullen zij versterkt moeten worden. Tegelijkertijd moet een tweede spoor bewandeld worden: het inzetten op pedagogische begeleiding die individuen en teams toelaat zelf hun kwaliteit te screenen en te optimaliseren.

Elk van deze drie prioriteiten zal middelen vragen. Het nieuwe kaderdecreet voor de kinderopvang is terecht ambitieus. Voldoende betaalbare kinderopvang blijft een prioriteit, maar zonder een meerjarenplan voor de investering in de pedagogische kwaliteit, lopen we een groot risico. Onderzoek toont aan dat niet investeren in kwaliteit vooral voor de kwetsbaarste kinderen op termijn veel meer kosten zal meebrengen. Als we niet investeren in kwaliteit zullen we in 2020 wel voldoende kinderopvang hebben, maar wel één die de toekomst van de jonge kinderen hypothekeert en daarmee ook van Vlaanderen als ambitieuze economische regio.

Prof. Dr. Michel Vandenbroeck, vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent. Prof. Dr. Karla Van Leeuwen, docent KU Leuven, Onderzoekseenheid Gezins- en orthopedagogiek, Dr. Jan Peeters, directeur VBJK Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang, en anderen.