Direct naar artikelinhoud

De Azteek in de dichter

Op suggestie van dichter en hoogleraar literatuur Erik Spinoy wordt elk jaar in het kader van Gedichtendag een essay gepubliceerd. Met 'As/Zteken' is hij nu zelf op een pertinente manier aan het woord. Paul Demets

Spinoy wijst meteen al op het wankele voortbestaan van de poëzie: "Poëzie als een historisch en sociaal fenomeen: het is er niet altijd geweest, en het kan heel wel op een keer verdwijnen. En tot het zover is, zal poëzie nooit opgehouden zijn te veranderen." De aandacht voor poëzie is al een hele tijd afgenomen, schrijft hij. Het is geen exclusief actueel fenomeen. De uitgeverijen kun je moeilijk verwijten dat ze niet precies meer weten wat ze voor de poëzie kunnen betekenen, aangezien "ze zelf niet meer weten wat 'uitgeven' over tien jaar nog precies zal betekenen". En Spinoy wijst er daarnaast op dat de media vooral bezig zijn met een gevecht om te overleven. Ten slotte heeft hij het ook over ons allemaal, die televisiekijken combineren met facebooken en twitteren: "Wat heeft zo'n ongeduldig multitaskend publiek nog met gedichten, bundels, hele dichterlijke oeuvres?"

Wie denkt dat Erik Spinoy in zijn essay dan maar aan stervensbegeleiding van de poëzie doet, heeft het mis. Hij tekent wel een askruisje op het voorhoofd van de poëzieliefhebber, zoals elke katholiek vroeger op Aswoensdag aan zijn0 sterfelijkheid herinnerd werd. Spinoy beschrijft niet de dood van de poëzie, maar hij laat ze toch wel in een bijzondere gedaante zien, die van een levende dode: "Is dit niet de tussenstand: de vaderlandse poëzie steeds meer verbannen naar een voorgeborchte, waar ze gedoemd is tot een zombieachtig bestaan?" Spinoy benadrukt dat het twee kanten op kan: de poëzie kan volledig verdwijnen of op zijn minst gemarginaliseerd raken, of het omgekeerde kan gebeuren. De redding kan volgens hem vooral gebracht worden door individuen die ervoor zorgen dat nieuwe gedichten verspreid raken en dat de poëzie weer aansluiting vindt bij de samenleving. Er zijn volgens mij voldoende redenen om niet te wanhopen, als je bijvoorbeeld kijkt naar wat Peter Holvoet-Hanssen de voorbije twee jaar als Antwerps stadsdichter gerealiseerd heeft. Zonder het hoge niveau van zijn werk los te laten heeft hij de poëzie overal in de stad haar weg laten zoeken.

Ook Erik Spinoy geeft de hoop niet op, want hij noteert: "De geschiedenis van de poëzie is één aaneenschakeling van crisissen, die toch altijd weer nieuwe, vitale antwoorden hebben uitgelokt." Hij vindt het een gemiste kans dat men zo weinig aandacht besteedt aan de kunsten, de poëzie incluis, omdat kunst aandacht heeft voor "de kwetsbare, traumatische wezen - de 'aangetasten voor het leven' - die we zijn." De dichters en schrijvers zijn sinds de romantiek altijd "ontwrichten, vreemden, nooit gelanden". Spinoy verbindt door die vaststelling Claus, Gezelle en Van Ostaijen mooi met elkaar.

Voor de hedendaagse poëzie heeft Spinoy een prachtig beeld. Hij vergelijkt haar met Mexico-stad: de wirwar van kreten, gebaren, strijd en geweld0 in vele vormen. Maar ook met de ruïnes van de tempel van de Azteken pal in het centrum, de Templo Mayor: "inerte kern, ravenzwart en roerloos, die door al dit menselijk verkeer zelfs niet wordt aangedaan. Een kern die, omgekeerd, de soepele voortgang van het verkeer meest onbegrepen momentaan verstoort." En hij verwijst naar de Azteek in ons: "embleem van de drift. Van de psychotische momenten in de taal en dus ook in onszelf. Van de niet te stuiten terugslag van het genot in onze tekens." Laten we hopen dat die Azteek nog vaak in de gedaante van de dichter mag komen spoken.

Erik Spinoy

As/Zteken

Poëziecentrum/ De Bezige Bij Antwerpen, 63 p., 2,50 euro.