Direct naar artikelinhoud

Bart Eeckhout: Kinderen moeten soms tegen zichzelf beschermd worden

Ruim 800.000 Vlamingen keken zondag toe hoe een meisje van negen haar hart vol onverwerkt scheidingsverdriet opende. De Eén-reeks De bleekweide levert emotioneel schokkende televisie op, maar moeten we dit wel willen zien?

Er is niemand die mag twijfelen aan de goede bedoelingen waarmee therapeute Lut Celie en journaliste Annemie Struyf in de documentairereeks De bleekweide gestapt zijn. In interviews vooraf suggereerde Struyf dat ze zo persoonlijk geëngageerd raakte in de reportages dat ze ei zo na zelf haar baan van journalist had opgegeven om haar tijd aan een beter doel te besteden.

Dat Lut Celie de deuren van haar jongerentherapiecentrum De Bleekweide openzette om een gezicht te geven aan de groeiende groep kinderen in geestelijke nood is even helder. Het zijn inderdaad, zoals Annemie Struyf het in deze krant verwoordde, enkel cynici die daaraan durven twijfelen.

Maar ben je ook een cynicus als je niettemin twijfelt aan de wenselijkheid van dit programma? In de eerste aflevering volgden we hoe Julie, een meisje van negen, moedig uit een put vol zelfverwijten probeert te klauteren na de scheiding van haar ouders. We zagen hoe ze haar gebroken gezin analyseerde en verbeeldde. We zagen haar ouders worstelen met hun schuldbesef.

Kinderen te kijk gezet

Als kijker bleef ik geschokt achter. In de mate dat dat de bedoeling was van de programmamakers, kun je De bleekweide geslaagde televisie noemen. Te oordelen naar de trailer voor de volgende aflevering (met nabestaanden na een jonge zelfdoding), drukt De bleekweide het emotionele gaspedaal de komende weken overigens nog wat dieper in.

Meer nog dan door het vertoonde persoonlijke drama was ik geschokt door de vaststelling dat niemand dit kind en voormalige gezin in bescherming genomen heeft. Alle voorwaarden - toestemming van het kind en de ouders - zullen wel vervuld zijn, maar dan nog blijft de vraag of dat wel voldoende is.

Op een symbolisch niveau kan het tonen van de emotionele puinhoop na een gezinsbreuk journalistiek relevant zijn. Op het concrete niveau blijft de vraag hoeveel deze reportage in de betrokken levens overhoop gezet heeft. Moeten we dit wel willen zien? Moeten we toelaten dat jonge, gekwetste kinderen zo te kijk gezet worden? Moeten we het dan maar stellen met de belofte dat deze kinderen daar beter, of althans niet slechter van worden?

Het eerste bezwaar tegen De bleekweide is technisch en weegt het minst zwaar. In de inleiding beklemtoont Annemie Struyf dat ze "discreet en zonder in te grijpen" de therapeutische sessies mee gevolgd heeft. Al snel blijkt dat de reportagemaakster die claim niet kan volhouden, al was het maar omdat ze in beeld komt en de kinderen ook zelf interviewt.

Crucialer blijft de vraag of dit programma, ook als het met de allerbeste zorgen omkleed is, wel gemaakt had mogen worden. Iedere journalist die ooit een verslag heeft gemaakt met zieke, gewonde of kwetsbare kinderen weet dat dit enkel onder zware deontologische voorwaarden kan. In de meeste reportages tref je dan ook enkel onherkenbare of geanonimiseerde kinderen en jongeren aan. De preventiegedachte daarbij is dat hun getuigenissen mogelijk maatschappelijk relevant en nieuwswaardig kunnen zijn, maar dat de kinderen geen bijkomende persoonlijke schade mogen ondervinden van die berichtgeving.

Het nieuwe aan De bleekweide is dat Annemie Struyf er wel in geslaagd is de kinderen herkenbaar en on the record in beeld te krijgen. Ter verdediging stellen Struyf en Celie dat alle betrokkenen akkoord gegaan zijn met de aanwezigheid van camera's. Kinderen zijn volgens de therapeute in staat om de impact van een dergelijke reportage in te schatten en behoeven heus geen paternalistische afscherming door volwassen buitenstaanders.

Dat is in tegenspraak met alle recente wetenschappelijk onderzoek. De neurologie leert ons dat een brein van een kind of zelfs van een puber nog lang niet het complexe niveau van dat van een volwassene bereikt heeft. Een kind is nog veel minder dan een volwassene in staat om gevolgen in te schatten van zijn daden of beslissingen. Dat is geen kwestie van ervaring, maar van hersencapaciteit.

Je kunt dan ook veilig stellen dat kinderen er geen benul van hebben welk effect tv-publiciteit op hun verdere privéleven heeft. De therapeutische code van intimiteit en vertrouwelijkheid breek je niet lichtzinnig. Het gaat erg ver om de beslissing daarover in handen van een gekwetst kind te leggen. Er zijn voorbeelden genoeg van kinderen die, ook in prettiger omstandigheden, voor het oog van de camera beland zijn, en daar vervolgens op school of in de sociale media een prijs voor betaald hebben. Die kettingreactie gebeurt buiten de wil van de programmamakers om, maar het is wel hun verantwoordelijkheid om er rekening mee te houden. Kinderen moeten soms wel degelijk tegen zichzelf beschermd worden.

Voyeuristisch verlangen

Dat de reportagereeks tot stand is gekomen vanuit de vriendschap tussen reportagemaakster en therapeute roept bijkomende vragen op. Het succes van deze onderneming staat of valt met de toezegging van kinderen of ouders om deel te nemen. De gezagsrelatie die een therapeut met kind en ouders onderhoudt, luistert nauw. Als een therapeute subtiel aangeeft dat ze het goed zou vinden dat een kind meestapt in het tv-verhaal, kan dat een doorslaggevend argument zijn. Wanhopige en door schuldbesef verteerde ouders moeten dan al sterk in hun schoenen staan om een kind ook deze 'kans' op een nieuw avontuur te ontzeggen.

En natuurlijk is De bleekweide sereen en respectvol in beeld gebracht. Ook selectieve media moeten zich evenwel afvragen of die serene toon meer is dan een verpakking om het publiek exact dezelfde voyeuristische blik in andermans privéleven te geven als populaire media met minder schroom doen. Wordt een scène van peilloos kinderverdriet minder voyeuristisch als je er het juiste muziekje onder monteert? Eigenlijk gaat het hier om esthetiek die verpakt wordt als ethiek. Als kijker voel je je er beter bij omdat de reportages zo ontroerend 'schoon' in beeld gebracht zijn, maar het blijft een vervulling van een voyeuristisch verlangen.

En ik dan? Ben ik als columnist, ik die tweewekelijks met naam en toenaam verslag uitbreng van de opvoeding van mijn eigen kind, wel goed geplaatst om die kritiek te formuleren? De vraag is legitiem. Het is telkens weer dansen op een slappe koord tussen waarheidsgetrouwheid en respect voor de privacy en ik sluit niet uit dat ook ik al in de fout ben gegaan.

Het verschil zou kunnen zijn dat ik telkens een anekdote van 'kleinburgerlijk geluk' probeer aan te grijpen om iets algemeens te vertellen over opvoeding. Mocht dat kleine geluk ooit verduisterd worden door ziekte of ander gezinsonheil dan zou ik meteen stoppen met de rubriek. Niet omdat ik meen dat alle tegenslag weer taboe moet worden, maar omdat ik, als ervaringsdeskundig journalist en vader, niet geloof in de heilzame werking van publieke belangstelling voor individueel kinderleed.